Inbreng Verslag Wijziging Wabo - verbe­tering vergun­ning­ver­lening toezicht en hand­having


10 april 2014

Inbreng Verslag Partij voor de Dieren Wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verbetering vergunningverlening toezicht en handhaving)

Inleiding
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben met grote zorgen kennis genomen van het voorstel van de regering om de uitvoering van de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving (hierna: VTH – taken) op het gebied van het omgevingsrecht structureel te verbeteren. Deze leden kunnen het waarderen dat de regering de noodzaak onderkent om de kwaliteit van vergunningverlening en handhaving te verbeteren, maar zij hebben twijfels over de effectiviteit van het voorliggende wetsvoorstel om dit doel te bereiken. Zij willen graag nadere vragen stellen aan de regering.

Bindende werking handhavingsprioriteiten contra beginselplicht tot handhaving
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren maken zich zorgen over de landelijke en regionale afspraken over prioriteiten bij handhaving. Deze leden vrezen dat dit ten koste zal gaan van de bescherming van de kwaliteit van de leefomgeving en van de natuur. Zoals blijkt uit het advies van de Raad van State (RVS) blijft in het gewijzigd voorstel van wet en de gewijzigde Memorie van Toelichting (MvT) onbelicht in welke mate en in welke hoedanigheid de landelijke en regionale afspraken over prioriteiten zich verhouden tot de handhaving, waarbij het gaat om ‘ toevalligerwijs overtredingen’ dan wel handhaving op verzoek. De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat voornoemde verhouding tussen actieve en passieve handhaving door de regering in het wetsvoorstel nader uiteengezet dient te worden. Deelt de regering de mening dat een verzoek om handhaving door een derde-belanghebbende niet door het bevoegd gezag mag worden weggehoond door slechts te verwijzen naar haar prioritering? Deze leden vrezen echter dat dit wel de praktijk zal zijn. Graag een reactie daarop van de regering. Tenslotte wijzen de leden van de PvdD-fractie erop dat prioritering kan leiden tot het afzien van handhaving van bepaalde categorieën overtredingen, hetgeen op gespannen voet staat met de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.[1] Kan de regering dat bevestigen? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn van oordeel dat de regering onvoldoende notie heeft aangaande de bovenvermelde gespannen verhouding, alsmede met de standaardjurisprudentie van de RvS waarin wordt gesteld dat er een beginselplicht tot handhaving is en dat slechts bij bijzondere omstandigheden door het bevoegd gezag hiervan mag worden afgezien doordat er bijvoorbeeld een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitzicht bestaat op legalisering van de situatie. Juist door te komen tot bindende landelijke prioriteiten ten aanzien van handhaving kan de situatie zich voordoen, waarin handhaving van andere wettelijke voorschriften wordt ondermijnd en daarmee ook de vaste en zeer duidelijke jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter, de RvS. Het kan toch niet zo zijn, dat de regering deze jurisprudentie terzijde schuift. Graag een reactie. Kunnen burgers en belanghebbenden ervan verzekerd zijn dat, indien zij een verzoek tot handhaving indienen, dat deze dan opgevolgd wordt, wanneer blijkt dat dit een redelijk verzoek is? Zo ja, op welke wijze kan de regering dat garanderen? Op dit moment bereiken de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren al veel geluiden dat redelijke verzoeken tot handhaving niet nagevolgd worden. Deze leden vrezen dat het voorliggende wetsvoorstel deze situatie alleen maar zal verergeren. Graag een reactie. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen graag nadere onderbouwing van de stelling van de regering dat, omdat de handhavingsstrategie en de bovenregionale prioriteiten in het Bestuurlijk Omgevingsberaad worden vastgesteld, er toch nog ruimte zal zijn – ofwel ruimte voor capaciteit – voor de regionale of lokale prioriteiten. Hebben lokale bestuursorganen, Gedeputeerde Staten (GS), dan wel van Burgemeester en Wethouders (B&W), nog capaciteit over om te komen tot het bepalen van lokale prioriteiten? Kan de regering aangeven waar die capaciteit door de lokale bestuursorganen gevonden kan worden, zeker gezien de bezuinigingen die lokale overheden door moeten (hebben) voeren en de uitbreiding van hun takenpakket? Graag een reactie.

Kwaliteitscriteria
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen graag nadere vragen stellen over de kwaliteitscriteria. Deze leden delen de mening van de regering dat de kwaliteit van vergunningverlening en handhaving vaak onder de maat is. Zij steunen dan ook de invoering van kwaliteitscriteria. Wel vinden zij de invulling daarvan die zich alleen richt op het verbeteren van de informatiehuishouding en de informatie-uitwisseling en afstemming tussen bestuur, Openbaar Ministerie (OM) en politie. Zij wijzen erop dat het, zeker in kleinere gemeenten, vaak zo is dat de personen die de vergunningen afgeven en moeten handhaven, vaak zowel te weinig tijd als te weinig deskundigheid hebben. Bovendien is dit ook vaak dezelfde persoon, of een collega van dezelfde gemeentelijke afdeling. Wanneer bijvoorbeeld de chef van de afdeling heeft besloten dat de vergunning gewoon moet afgegeven worden, acht de regering de kans dan groot dat deze zelfde vergunningverlener over zal gaan tot handhaving wanneer dat nodig is? Of ontkent de regering dat deze praktijk zich gewoon echt voordoet, en dat er dus een groot aantal vergunningen ten onrechte afgegeven wordt en waar nooit op gehandhaafd is en zal worden? Onderkent de regering dat probleem? De leden van de PvdD-fractie begrijpen dat er een aantal taken wordt overgeheveld naar de RUD, maar wijzen erop dat, bijvoorbeeld bij plattelandsgemeenten, in feite daarmee niets veranderd. Alle verschillende actoren blijven gewoon handhavingsbevoegd, erkent de regering dat? Deze leden vragen zich af waarom de regering dit probleem, dat vaak tot onjuist afgegeven bouw- of milieuvergunningen leidt, waar bovendien niet op wordt gehandhaafd, niet heeft willen oplossen in het voorliggende wetsvoorstel. Deelt de regering de mening dat het grote takenpakket en het te beperkte budget voor veel gemeenten een wezenlijk probleem is, en dat dit probleem kan leiden tot problemen voor burgers en ondernemers in de betrokken gemeenten, door onder andere ten onrechte afgegeven vergunningen waardoor de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving gewoon niet gegarandeerd kan worden? Zo nee, op basis van welk onderzoek komt de regering tot deze conclusie? Zo ja, is de regering bereid om ook dit probleem aan te pakken in het voorliggende wetsvoorstel?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren lezen in de Memorie van Toelichting dat de kwaliteitscriteria in de eerste plaats gelden voor de uitvoering van taken en bevoegdheden met betrekking tot de omgevingsvergunning in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en voor de uitvoering van taken en bevoegdheden in een aantal andere wetten die nauw samenhangen met de omgevingsvergunning zoals de Wet ruimtelijke ordening, Natuurbeschermingswet en de Flora – en faunawet. Daarnaast stelt de regering dat de kwaliteitscriteria betrekking hebben op de uitvoering van taken en bevoegdheden met betrekking tot de algemene regels als bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer. Verderop wordt door de regering aangegeven dat de colleges van Gedeputeerde Staten, dan wel van Burgemeester en Wethouders, het bevoegd gezag vormen en daarmee verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de kwaliteitscriteria. De RvS heeft aangegeven dat de gekozen constructie van het hybride stelsel bezwaarlijk is. Binnen dit stelsel zijn weliswaar de taken en de bevoegdheden formeel toebedeeld aan GS en B&W, maar materieel gezien worden deze aspecten in mandaat toebedeeld aan de RUD’s. De RvS is zo aardig geweest om de regering een keuze voor te leggen, namelijk uitgaan van mandaat op vrijwillige basis waarbij slechts een gering aantal wettelijke regels noodzakelijk zijn, dan wel de keuze waarin het Rijk ervoor zorgt dat alle taken en bevoegdheden op het gebied van VTH van gemeenten en provincies worden gedelegeerd aan omgevingsdiensten. De regering is hier niet op in gegaan. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren, vinden dit merkwaardig en krijgen alsnog graag een inhoudelijk gemotiveerde reactie op de keuze van de regering op dit punt.

De leden van de fractie van de Part voor de Dieren vinden dat de regering de tweede optie van de RvS interessante optie. Hiermee ligt er een kans om de handhaving veel verder te professionaliseren dat de regering nu doet. Deze leden wezen er al op dat het gebrek aan goede handhaving en vergunningverlening ook komt door het gebrek aan deskundigheid en tijd bij bevoegd gezag. Juist de omgevingsdiensten kunnen daar een enorme verbetering in aanbrengen. Deelt de regering die mening niet?

De regering komt met haar wetgeving tot het opleggen van kwaliteitscriteria voor de uitvoering van taken en bevoegdheden door het college, van de handhaving door het college en de vereiste mate van deskundigheid van uitvoerende ambtenaren. De VNG, maar ook het IPO, hebben de angst voor een verhoging van de bestuurlijke lasten. Bij meerdere wetten zien wij dit spookbeeld terugkomen. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben daarom het idee dat de regering dit beeld kan wegnemen door de tweede optie van de RvS ter hand te nemen. Daarbij merken deze leden op dat er dan wel voldaan wordt aan de afspraak uit de Packagedeal om openbare lichamen in te stellen en die te belasten met een basistakenpakket. De regering heeft als reactie op het advies van de RvS aangegeven dat GS en B&W geen mogelijkheid meer hebben om vanuit hun politieke verantwoordelijkheid te handelen. De regering noemt een voorbeeld waarin B&W naar aanleiding van een uitspraak van een bestuursrechter, dan wel onder druk van de gemeenteraad, tot handhaving moet overgaan terwijl de omgevingsdienst in kwestie dit weigert te doen. Wij vragen ons werkelijk af of dit beeld, dat door de regering geschetst is, recht doet aan de werkelijkheid. De leden van de PvdD-fractie denken van niet. Welke aanleiding heeft de regering om te denken dat een omgevingsdienst een handhavingsverzoek zou weigeren? Is het niet juist nu zo in de praktijk dat problemen in de vergunningverlening en handhaving voortkomen uit het feit dat de politieke verantwoordelijkheid voor het verlenen en handhaven van vergunningen weleens kan conflicteren met de veiligheid en kwaliteit van de leefomgeving, omdat, bijvoorbeeld, de wethouder een vriend of familielid van de aanvrager van de vergunning is? Of ontkent de regering dat dit gebeurt?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren denken dat door de taken en bevoegdheden volledig naar een omgevingsdienst als openbaar lichaam over te hevelen de handhaving van de milieuwetgeving en ruimtelijke wetgeving, inbegrepen de Wabo, beter gewaarborgd is dan nu het geval is. Bovendien kan dit ook de vrees van VNG en IPO voor toenemende bestuurlijke lasten wegnemen, deelt de regering die mening? Deze leden vragen de regering om een verkennend wetenschappelijk onderzoek naar de tweede optie van de RvS uit te voeren. Hierbij wensen deze leden dat de regering aandacht besteed aan de idee hoe de door hen geschetste situatie, namelijk de situatie waarin de omgevingsdienst niet tot handhaving wil overgaan terwijl er toch verzoek is van bijvoorbeeld B&W, wordt omgegaan als een omgevingsdienst een openbaar lichaam wordt. De leden van de PvdD-fractie kunnen zich indenken dat het aannemelijk is dat als een verzoek om handhaving door B&W niet wordt gehonoreerd door het openbaar lichaam, Omgevingsdienst, er sprake is van een negatief besluit dat mogelijk appellabel is. Aan de andere kant kent de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) een eigen geschillenregeling. Op grond van artikel 123 Wgr kan in de gemeenschappelijke regeling ook een eigen geschillenregeling worden opgenomen. Er zijn dus meerdere wegen naar Keulen die ertoe leiden dat er geen sprake meer zal zijn van de door u geschetste situatie. Graag een reactie van de regering op de vraag om een gedegen onderzoek. Daarnaast schatten de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren in dat door de oprichting van een openbaar lichaam “Omgevingsdienst” het probleem rondom de veelheid aan actoren die betrokken zijn bij handhaving, waaronder GS, B&W, Omgevingsdienst en anderszins, kan opheffen. Graag een reactie. De VNG wijst er ook op dat er een steeds grotere kans is dat gemeenten en gemeentebestuurders strafrechtelijk aansprakelijk gesteld kunnen worden voor gebreken in het toezicht. Deelt de regering die mening? Naar mening van de PvdD-fractie is ook dit risico te ondervangen door de omgevingsdiensten verantwoordelijk te maken voor vergunningverlening en handhaving. Graag een reactie.

Informatie- uitwisseling en verantwoordelijke
De leden van de PvdD-fractie maken zich zorgen over de effecten van dit wetsvoorstel op het waarborgen van privacy. De RvS heeft in haar advies aangegeven dat er teveel actoren betrokken zijn bij de informatie – uitwisseling in het kader van vergunningverlening en handhaving. Is er dan nog wel sprake van een effectieve informatie- uitwisseling? Op advies van de RvS heeft de regering de Inspecteur – Generaal Leefomgeving en Transport aangewezen als opdrachtgever voor de bouw van het systeem en gesteld dat deze tevens de verantwoordelijke zal zijn in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen zich echter af wat nu precies de rechten zullen zijn van betrokkenen en de plichten van de verantwoordelijke. Tevens willen zij weten wie nu bepaalt door wie het systeem geraadpleegd mag worden. De enkele stelling dat de Inspecteur – Generaal dat is, is voor ons te kort door de bocht. Graag een reactie.

Grondrechten
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren maken zich, met de RvS, zorgen of het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het EU- Handvest wel eerbiedigt worden in het voorliggende wetsvoorstel. De RvS heeft de regering verzocht om ondermeer artikelen 6 en 8 EVRM en het EU- Handvest te eerbiedigen. De regering heeft aangegeven het advies te hebben overgenomen, zonder in precisie te bepalen hoe de regering met deze artikelen – en daarmee het advies van de RvS – is omgegaan. De leden van de fractie van de PvdD hebben hun bedenkingen. Zo geeft de regering weer dat artikel 6 EVRM minder van toepassing is op het wetsvoorstel, omdat deze betrekking heeft op situaties waarin van strafvervolging sprake kan zijn. Daarbij wordt gesteld dat bij bestuursrechtelijke handhaving artikel 6 EVRM geen toepassing geniet. Deze leden vinden dat merkwaardig. Kan de regering bevestigen dat artikel 6 EVRM zich niet alleen meer uitstrekt over alleen het privaat – en strafrecht, maar ook over delen van het bestuursrecht[2]? Kan de regering bevestigen dat artikelen 6 en 8 EVRM tot de meest ingewikkelde en omvangrijke bepalingen in het EVRM behoren [3]? Deelt de regering de mening dat daarin voor deze wet zorgvuldig onderzoek dient plaats te vinden naar de verhouding tussen deze wet en onderhavige artikelen? Kan de regering Ook bij bestuursrechtelijke handhaving hoeft de overtreder geen medewerking te verlenen en heeft het ook net zo goed het zwijgrecht zoals ondermeer volgt uit artikel 6 EVRM en artikel 48 EU – Handvest. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vrezen dat door de te snelle stelling dat er voldaan wordt aan het EU – Handvest en de rechten als volgt uit het EVRM, de zorgvuldigheid niet voldoende betracht is. Graag een reactie. Bent u bereid om de Raad van State opnieuw te vragen om een advies, om beter in beeld te hebben of het EVRM en het EU-Handvest eerbiedigt worden?

[1] ABRvS, 30 juni 2004, nr. 200307286.
[2] Vlemminx F., Een nieuw profiel van de grondrechten, BJU: Den Haag 2002,p. 122.
[3] Vlemminx F., Een nieuw profiel van de grondrechten, BJU: Den Haag 2002,p. 122.