Inbreng SO uitvoe­rings­re­gel­geving Wet natuur­be­scherming


2 juni 2016

Inbreng PvdD SO ontwerp uitvoeringsregelgeving Wet natuurbescherming

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van het Besluit natuurbescherming. Voordat deze leden hierover vragen stellen, willen zij nogmaals benadrukken dat de bescherming van de Nederlandse natuur en de in het wild levende dieren achteruit gaat met de komst van de Wet natuurbescherming. Deze wet beschouwt natuur vooral als iets om te benutten en geeft jagers vrij spel. In het Besluit wordt deze lijn helaas doorgezet en blijven de hoognodige reparaties in de bescherming uit.

Natuur

De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat de natuurbescherming die we met zijn allen hebben opgebouwd in dit land helaas verre van overbodig is. Er is de afgelopen decennia veel natuur verloren gegaan, zowel in oppervlakte als in aantallen dieren en planten. Slechts vier procent van de Nederlandse natuur die we vanuit Europa dienen te beschermen verkeert in gunstige staat. Deze kwetsbare natuurgebieden hebben vooral te lijden van de hoge stikstofdepositie, waarvan de landbouw de grootste bron is, en versnippering. Op het platteland zelf is de biodiversiteit schrikbarend afgenomen. Door schaalvergroting en intensivering neemt de ruimte voor natuur op het platteland steeds verder af.

De staatssecretaris doet ondertussen onvoldoende om Europese afspraken op het gebied van natuurgebieden en biodiversiteit na te komen. Het verbinden van natuurgebieden en het herstellen van ecosystemen zijn voorbeelden van taken waarmee veel te lang gewacht wordt. De leden van de PvdD-fractie krijgen hierop graag een reactie van de staatssecretaris.

Faunabeleid

De leden van de PvdD-fractie benadrukken dat een kentering in het faunabeleid hard nodig is om recht te doen aan de intrinsieke waarde van de natuur en de dieren in het wild. Schade dient voorkomen te worden met middelen die werken en diervriendelijk zijn. Daarvoor is het nodig dat gebroken wordt met de traditie dat jagers bepalen hoe het beleid er uitziet en om hen het ook vervolgens te laten uitvoeren. Er dient te worden afgestapt van de cijfermatige beoordeling of er sprake is van enige landbouwschade. Ethische overwegingen dienen een serieuze plek te krijgen in de besluitvorming, deelt de staatssecretaris die mening? Zwanen worden geschoten met hagel terwijl zij te groot zijn om hiermee in één keer gedood te worden. Ook worden monogame diersoorten zoals zwanen en ganzen geschoten. Het Besluit dient daarom volgens de leden van de PvdD-fractie een afwegingskader te bevatten waarin dierenwelzijn en ethische aspecten nadrukkelijk een plek krijgen. Het opstellen van een afwegingskader past bij de wettelijke taak van staatssecretaris om landelijke kaders te stellen aan faunabeheer. Dit kader kan provincies ondersteunen in hun faunabeleid. Is de staatssecretaris daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?

Nog te vaak worden ongefundeerde, gestandaardiseerde besluiten tot afschot van dieren in het wild genomen, zo bemerken de leden van de PvdD-fractie. Het is onwenselijk dat in faunabeleid besluiten worden genomen zonder de situatie voldoende te onderzoeken. De Wet Natuurbescherming en het ontwerpbesluit bieden onvoldoende waarborgen dat faunabeleid gebaseerd wordt op gedegen praktijkonderzoek. Hoe maakt de staatssecretaris met het Besluit een einde aan het “fact-free” faunabeleid? Is hij bereid tot het opnemen van een aanvullend artikel waarin gedegen praktijkonderzoek verplicht wordt gesteld? Zo nee, waarom niet?

Het doden van dieren hoort een laatste noodmiddel te zijn als weren en verjagen niet lukt, kan de staatssecretaris bevestigen dat dit het beleid is? In de praktijk is het vaak de eerste keuze, zo zien de leden van de PvdD-fractie, terwijl onvoldoende is aangetoond dat diverse diervriendelijke alternatieven zijn ingezet en dat er aanzienlijke schade is. In het Besluit dient daarom alsnog expliciet geborgd te worden dat eerst niet-dodelijke alternatieven gericht op wering en verjaging aantoonbaar en uitputtend moeten zijn toegepast, voordat dodelijke middelen worden ingezet, zo menen deze leden. Dit kan worden gerealiseerd via het wetsartikel waarin staat dat dieren mogen worden gedood als er geen andere bevredigende oplossing is. In het Besluit kan geëxpliceerd worden dat diverse, effectief veronderstelde niet-dodelijke middelen gericht op wering en verjaging moeten zijn toegepast en dat per geval moet worden aangetoond en verklaard waarom ze niet werken. Is de staatssecretaris hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet, en hoe verhoudt zich dat tot het bestaande beleid?

Jacht

De leden van de PvdD-fractie wijzen op de grote onduidelijkheid die is ontstaan over de bevoegdheden omtrent de jacht. Deze bevoegdheden zijn in de Wet natuurbescherming niet gedecentraliseerd naar de provincies, maar horen nog steeds bij de Minister van Economische Zaken. De faunabeheerplannen, waarin ook de jacht is opgenomen, dienen echter met de Wet goedgekeurd te worden door de gedeputeerde staten. Het gevolg hiervan is een grote mate van onduidelijkheid over de bevoegdheidstoedeling tussen Rijk en provincies ten aanzien van de jacht. Dit is bijvoorbeeld onlangs gebleken uit de verschillende interpretaties van provincies bij beoordeling van het burgerinitiatief Stop de Hobbyjacht. Een groot aantal burgers heeft de provincie opgeroepen haar bevoegdheden te gebruiken om de jacht zoveel mogelijk in te perken. In de provincies Gelderland en Zeeland is het initiatief ongeldig verklaard omdat de jacht geen taak van de provincie zou zijn. De provincies Limburg, Overijssel en Zuid-Holland hebben het voorstel wél geldig verklaard. Ondertussen geeft deze onduidelijkheid de jagers carte blanche. De staatssecretaris zou het Besluit kunnen benutten om een einde te maken aan deze onduidelijkheid. Is de staatssecretaris daartoe bereid? En zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdD-fractie willen tevens meer gedetailleerde vragen stellen over de artikelen van het Ontwerpbesluit.

Landelijke vrijstelling

In artikel 3.1 worden vijf soorten aangewezen die zogezegd in het hele land schade veroorzaken. Afschot van deze dieren mag daardoor gedurende het gehele jaar overal in Nederland plaatsvinden. Deze landelijke lijst houdt geen rekening met de uiteenlopende omstandigheden in de verschillende leefgebieden in Nederland. De leden van de PvdD-fractie willen benadrukken dat dieren nooit altijd en overal schade veroorzaken, kan de staatssecretaris dat bevestigen? Artikel 3.1 met daarin de landelijke vrijstellingslijst dient te worden geschrapt, zodat maatwerk mogelijk wordt. Is de staatssecretaris daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat ook vanuit het oogpunt van handhaving de landelijke vrijstellingslijst dient te worden geschrapt. Schadebestrijding via de landelijke vrijstellingslijst mag alleen indien er sprake is van belangrijke schade waarvoor geen andere bevredigende oplossing voor handen is. Problematisch hierbij is dat controle hierop moeilijk uitvoerbaar is en in de praktijk ontbreekt, kan de staatssecretaris dat bevestigen? Het Besluit bevat ook geen specificaties van de schade en hoe groot die moet zijn, waarom niet? De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat op deze manier niet kan worden voorkomen dat afschot van in het wild levende dieren onrechtmatig plaats vindt op grond van de landelijke vrijstellingslijst. Deelt de staatssecretaris deze zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wil hij dat voorkomen?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen hierbij specifiek ingaan op de vos die op de landelijke vrijstellingslijst staat. Uit het rapport Predatie bij weidevogels door Sovon Vogelonderzoek Nederland blijkt er geen wezenlijke rol voor de vos in de terugloop van de weidevogelstand. De grootste factor in de achteruitgang van weidevogels is het intensieve agrarische gebruik van landbouwgrond en het falende agrarische natuurbeheer. Afschot van vossen draagt niet bij aan herstel van de weidevogels in Nederland zolang de huidige intensieve landbouw doorgang vindt. De leden van de PvdD-fractie verzoeken dan ook om in ieder geval de van de landelijke vrijstellingslijst te halen. Temeer omdat de vos kan een belangrijke positieve rol kan innemen in het beheren van ganzen-, en muizenpopulaties. Graag een reactie van de staatssecretaris.

De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat er ook voor andere dieren er geen inhoudelijke gronden zijn om deze dieren op de vrijstellingslijst te plaatsen. Het is een fabel dat de kauw een weidevogelpredator is en ook het aandeel van de zwarte kraai hierin is verwaarloosbaar, kan de staatssecretaris dat bevestigen? Schade aan fauna kan daarom nooit een argument zijn voor plaatsing van deze twee beschermde vogelsoorten op de landelijke vrijstellingslijst. Uit het rapport “Meerjarenprogramma Onderzoek BIJ12” blijkt dat er in 2013 in totaal voor slechts 80 euro aan landbouwschade is uitgekeerd. Voor de houtduif is zelfs 0 euro uitgekeerd. Ook landbouwschade geeft daardoor geen geldige reden. De leden van de PvdD-fractie krijgen hierop graag een reactie van de staatssecretaris. Is hij bereid de hele vrijstellingslijst te schrappen? Zo nee, waarom niet en welke wetenschappelijke onderzoeken liggen daaraan ten grondslag?

Jagen met haviken, slechtvalken en woestijnbuizerds

De leden van de PvdD-fractie zijn tegen jacht met roofvogels. Doordat specifieke wettelijke normen voor huisvesting en verzorging ontbreken, kan het welzijn van deze vogels niet worden gegarandeerd. Uit onderzoek blijkt dat roofvogels veel ruimte nodig hebben om hun natuurlijke gedrag te kunnen ontplooien. De valkenier hoeft hier niet in te voorzien en is vrij te kiezen voor aangebonden huisvesting, dwang tijdens training en handopfok. Natuurlijke voortplanting onder dergelijke onnatuurlijke omstandigheden komt moeilijk of niet tot stand. Op welke objectieve gegevens baseert de staatssecretaris dat het houden van roofvogels en het jagen met deze dieren geen inbreuk doet op hun welzijn? Is de staatssecretaris bereid artikel 3.4 te schrappen? Zo nee, waarom niet?

Jacht in natuurgebieden

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen nogmaals benadrukken dat jacht een ernstig verstorend effect heeft op de vogelsoorten en overige diersoorten die in natuurgebieden bescherming genieten onder de Vogel- en Habitatrichtlijn. Indien ingrijpen met het geweer echt noodzakelijk is, dan kan dit via een ontheffing alsnog worden geregeld. Is de staatssecretaris bereid een verbod op de uitoefening van de jacht in Natura-2000 gebieden aan artikel 3.6 toe te voegen? Zo nee, waarom niet?

Jacht in draag- en zoogtijd

Het vangen of doden van dieren in een kwetsbare periode, met het risico dat jonge dieren die afhankelijk zijn van zorg van hun moeder onverzorgd achterblijven en een hongerdood sterven is ethisch onverantwoord en in strijd met de wettelijke zorgplicht, zo menen de leden van de PvdD-fractie. Deelt de staatssecretaris die mening? Zo nee, waarom niet? Per diersoort dient daartoe een zogenaamde schoontijd te worden ingesteld, of er kan gekozen worden om de jacht in ieder geval niet te openen vóór 15 oktober. Is de staatssecretaris bereid een verbod op jacht tijdens dat dieren in de draag- en zoogtijd verkeren toe te voegen aan artikel 3.6? Zo nee, waarom niet?

Jacht evenementen

Regelmatig vinden door het land “jachtevenementen” plaats, waarbij grote groepen jagers op vogels jagen (ganzen, kraaien, kauwen) in het kader van schadebestrijding. Dit gebeurt zelfs in natuurgebieden en in de broedtijd. Deze evenementen hebben een zwaar verstorend effect op alle diersoorten in het gebied. Ook ontbreekt maatschappelijk draagvlak voor dit soort evenementen. Deelt de staatssecretaris de mening van de leden van de PvdD-fractie dat dit onethisch is en niet toegestaan zou moeten worden? Is de staatssecretaris bereid een verbod op jachtevenementen toe te voegen aan artikel 3.6? Zo nee, waarom niet?

Is de staatssecretaris tevens bereid een verbod toe te voegen op jachtarrangementen die worden georganiseerd voor buitenlandse jagers die naar Nederland komen om recreatief op ganzen en andere soorten te jagen onder het mom van schadebestrijding? Zo nee, waarom niet?

Middelen voor het vangen en doden van dieren

Lokmiddelen

Artikel 3.9 bevat een lijst van middelen die gebruikt mogen worden voor het vangen en doden van dieren. De Wet natuurbescherming dient om dieren te beschermen; bestrijding van dieren dient een uitzondering te zijn en gericht op het verjagen of weren van dieren om ernstige schade tegen te gaan, deelt de staatssecretaris dit uitgangspunt van de leden van de PvdD-fractie? Het gebruik van middelen om dieren te lokken, staat haaks op het verjagen of verweren van dieren. De volgende middelen zoals opgesomd in het eerste lid dienen daarom volgens deze leden geschrapt te worden: kastvallen, vangkooien, vangnetten en eendenkooien. Is de staatssecretaris bereid deze middelen te schrappen uit het Besluit? Zo nee, waarom niet? In plaats daarvan zouden middelen moeten worden ingezet die zijn gericht op het verjagen van dieren, zoals lasers en afweerpistolen. Een lijst hiervan kan worden opgenomen in de Regeling. Graag een reactie.

Massaal vangen en doden van vogels

In het tweede lid van artikel 3.9 staat een aantal middelen opgesomd die vooral gericht zijn op het bijeen drijven en het massaal vergassen van ganzen. De leden van de PvdD-fractie willen graag weten in hoeverre en op welke wijze de staatssecretaris de effectiviteit van deze methodes serieus heeft afgewogen? De landelijke overheid heeft de wettelijke zorgplicht en dient ervoor te waken dat de voorbehouden die wij in de wet kennen ten aanzien van het doden van in het wild levende dieren worden gerespecteerd. De genoemde middelen zijn zeer omstreden qua dierenwelzijn, qua effectiviteit en qua gebrek aan maatschappelijk draagvlak. De leden van de PvdD-fractie vinden dat dit niet zomaar aan provincies worden gedelegeerd. Graag een reactie. Het gebruik van de vangkraal waarbij ganzen bijeen worden gedreven voor de vergassing is momenteel verboden, omdat dit middel in strijd is met de Vogelrichtlijn. De leden van de PvdD-fractie betreuren dat de vangkraal in het Besluit alsnog is toegevoegd aan de lijst met middelen om ganzen te vangen en vergassen. Is de staatssecretaris bereid de vangkraal te schrappen in artikel 3.9? Zo nee, waarom niet?

Dodingsmiddelen

Met het opstellen van een lijst van toegestane vang- en dodingsmiddelen kunnen wezenlijke stappen in dierenwelzijn worden gezet; de leden van de PvdD-fractie vinden dat de staatssecretaris daar veel te weinig op inzet en vragen meer actie op dit punt. Daarbij kan gedacht worden aan het toestaan van minder middelen, meer inzet op diervriendelijke alternatieven en het beter toetsen van toegestane middelen op dierenwelzijn. De leden van de PvdD-fractie betreuren dat de staatssecretaris een andere route heeft gekozen. In plaats van een verdere beperking van de toegestane middelen, heeft hij aan het IPO en de Raad Dieraangelegenheid meer middelen voorgelegd dan die zijn toegestaan met de huidige regelgeving. De leden van de PvdD-fractie zien geen enkele nut en noodzaak van het toevoegen van het nekbreken bij vogels en het generiek toestaan van slag-, steek- en snijwapens. Het breken van de nek van vogels groter dan 3kg wordt door de EFSA als zeer dieronvriendelijk bestempeld, is dat de staatssecretaris bekend? Wat is tevens het nut en de noodzaak van het middel ‘bal chatri’? Kan de staatssecretaris uiteenzetten waarom hij het toestaan van deze middelen als noodzakelijk acht? Is hij bereid deze middelen alsnog te schrappen in artikel 3.9? Zo nee, waarom niet?

Geluidsdempers en nachtzichtapparatuur

Is de staatssecretaris bereid af te zien van het toestaan van geluiddempers en nachtzichtapparatuur, zoals opgenomen in artikel 3.9? Nachtelijk jagen en afschot is in vanuit het kader van dierenwelzijn ongewenst, omdat aangeschoten dieren zeer moeilijk vindbaar zijn. Ook heeft nachtelijk jagen en afschot een ernstige verstoring op niet-bejaagbare diersoorten. De leden van de PvdD-fractie krijgen hierop graag een reactie.

Levende lokmiddelen

De leden van de PvdD-fractie verzoeken de staatssecretaris het vangen of doden met gebruikmaking van levende lokvogels niet langer toe te staan. Is de staatssecretaris bereid het gebruik van levende lokvogels te schrappen uit artikel 3.9? Het ligt niet in de rede van de Wet om dieren die schade of overlast veroorzaken, te lokken. Daarnaast is het moeilijk te controleren of de lokvogels tamme dieren, dan wel uit het wild gehaalde dieren zijn. Ook de controle op de wijze waarop de lokdieren worden gehouden en verzorgd is gecompliceerd. De lokvogels worden vastgebonden of in een kooitje geplaatst ten behoeve van het afschot. Dit tast het dierenwelzijn aan. Omwille van een effectief beleid ter voorkoming van schade en overlast, het dierenwelzijn en de handhaafbaarheid van de wet, is het ongewenst is dat levende dieren worden ingezet als lokmiddel bij het plegen van afschot, deelt de staatssecretaris deze mening van de leden van de PvdD-fractie? Zo nee, waarom niet? Deze leden wijzen er op dat er zeer geavanceerde robotvogels zijn die kunnen worden ingezet in het voorkomen van schade. Het gebruik van levende vogels is niet meer van deze tijd. Graag een reactie.

Verboden middelen

Artikel 3.10 omvat een lijst met middelen die verboden zijn om mee buiten gebouwen te bevinden. Deze middelen, zoals klemmen, vallen, strikken, vangkooien en lijm mogen, ondanks dat ze verboden zijn, wel verkocht worden. Deze middelen zijn niet soort-specifiek, waardoor niet is te voorkomen dat beschermde dieren worden gevangen. Jaarlijks worden tienduizenden vogels uit de Nederlandse natuur geroofd en illegaal verhandeld. Controle en handhaving vinden onvoldoende plaats. Illegale handel in wilden dieren is een ernstige vorm van criminaliteit en dient grondig te worden aangepakt. De leden van de PvdD-fractie vinden een verkoopverbod van deze verboden middelen daarom noodzakelijk. Temeer omdat veel van deze middelen, zoals klemmen en lijm, zeer dieronvriendelijk zijn en een zeer pijnlijke dood geven. Deelt de staatssecretaris deze mening en is hij bereid de verkoop van deze middelen te verbieden? Zo nee, waarom niet?

Hagelpatronen

De leden van de PvdD-fractie zien zeer graag een einde aan het gebruik van hagel bij de jacht en afschot. Hagelpatronen worden op dieren in volle beweging afgevuurd en bevatten enkele honderden metaaldelen. Het gebruik van dergelijke clustermunitie resulteert in een groot aantal dieren dat wordt aangeschoten, om vervolgens een pijnlijke dood te sterven. Dit gebeurt vooral vaak bij dieren zoals knobbelzwanen die te groot zijn om via hagel direct gedood te worden. Is de staatssecretaris bereid tot het toevoegen van hagelpatronen aan artikel 3.10? Zo nee, waarom niet?

Handel in (producten van) dode vogels

Artikel 3.16 van de ontwerpregeling bevat een vrijstelling voor het verkopen, vervoeren voor verkoop, onder zich hebben voor verkoop of ten verkoop aanbieden van een dode vogel of producten daarvan die zijn verkregen in het kader van schadebestrijding of overlastbestrijding. De leden van de PvdD-fractie willen benadrukken dat faunabeleid gericht dient te zijn op het beschermen van dieren en het voorkomen van schade veroorzaakt door dieren in het wild. Niet op het faciliteren van jagers en poeliers.

Het toestaan van de handel in en consumptie van dode dieren en hun producten stimuleert de vraag en kan leiden tot het opzettelijk doden van meer vogels omdat daar geld mee kan worden verdiend. Met een handelsverbod wordt voorkomen dat de vraag stijgt en er daardoor meer vogels zullen worden gedood dan nodig is. Is de staatssecretaris daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?

Het houden van vogels in gevangenschap

Artikel 3.28 regelt dat alle Nederlandse vogels – mits geboren in gevangenschap – gehouden mogen worden. In de praktijk is deze bepaling niet handhaafbaar en leidt het tot vangen van wilde vogels en tot het vals ringen van deze vogels op grote schaal. De ringen zelf worden gemanipuleerd, opgerekt, uitgeboord, doorgeknipt en op andere manieren bewerkt. Gesloten pootringen worden bij kuikens in het veld aangebracht, waarna de jongen vlak voor het uitvliegen worden gevangen en via de pootringen worden geregistreerd als ‘gefokt’. De leden van de PvdD-fractie concluderen dat een waterdicht systeem ontbreekt waarmee wildvang wordt voorkomen. Deze leden vragen de staatssecretaris dan ook om een verbod op het houden van vogels die ook in het wild voorkomen. Is de staatssecretaris daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?

Beanwoording Staatssecretaris

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit natuurbescherming. Voordat deze leden hierover vragen stellen, willen zij nogmaals benadrukken dat de bescherming van de Nederlandse natuur en de in het wild levende dieren achteruit gaat met de komst van de Wet natuurbescherming. Deze wet beschouwt natuur vooral als iets om te benutten en geeft jagers vrij spel. In het besluit wordt deze lijn helaas doorgezet en blijven de hoognodige reparaties in de bescherming uit.

Natuur

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen erop dat de natuurbescherming die we met zijn allen hebben opgebouwd in dit land helaas verre van overbodig is. Er is de afgelopen decennia veel natuur verloren gegaan, zowel in oppervlakte als in aantallen dieren en planten. Slechts vier procent van de Nederlandse natuur die we vanuit Europa dienen te beschermen, verkeert in gunstige staat. Deze kwetsbare natuurgebieden hebben vooral te lijden onder de hoge stikstofdepositie, waarvan de landbouw de grootste bron is, en versnippering. Op het platteland zelf is de biodiversiteit schrikbarend afgenomen. Door schaalvergroting en intensivering neemt de ruimte voor natuur op het platteland steeds verder af.

De staatssecretaris doet ondertussen onvoldoende om Europese afspraken op het gebied van natuurgebieden en biodiversiteit na te komen. Het verbinden van natuurgebieden en het herstellen van ecosystemen zijn voorbeelden van taken waarmee veel te lang gewacht wordt. Deze leden krijgen hierop graag een reactie van de staatssecretaris.

In het bestuursakkoord natuur (2011/2012) en het Natuurpact (2013) heeft het Rijk afspraken gemaakt met de provincies over de realisatie van het natuurnetwerk Nederland. Hiermee wordt het natuurareaal vergroot, worden natuurgebieden met elkaar verbonden en worden ecosystemen hersteld. Provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de totstandkoming van het natuurnetwerk Nederland. Concreet is in het Natuurpact afgesproken dat in 2027 tenminste 80.000 ha extra natuur gerealiseerd wordt als onderdeel van het netwerk. De provincies liggen daarmee goed op schema, zoals ik u in mijn brief van 18 december 2015 (TK 33576. nr. 58) over de voortgang van de uitvoering van het Natuurpact heb laten weten. In mijn reactie op de midterm review van de Europese biodiversiteitstrategie van 19 oktober 2015 (Kamerstuk 26107 nr. 100) heb ik aangegeven hoe ik het Nederlandse beleid en de inspanningen duid op het gebied van biodiversiteit.

Faunabeleid

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie benadrukken dat een kentering in het faunabeleid hard nodig is om recht te doen aan de intrinsieke waarde van de natuur en de dieren in het wild. Schade dient voorkomen te worden met middelen die werken en diervriendelijk zijn. Daarvoor is het nodig dat gebroken wordt met de traditie dat jagers bepalen hoe het beleid er uitziet en om hen het ook vervolgens te laten uitvoeren. Er dient te worden afgestapt van de cijfermatige beoordeling of er sprake is van enige landbouwschade. Ethische overwegingen dienen een serieuze plek te krijgen in de besluitvorming, deelt de staatssecretaris die mening?

Ik ga ervan uit dat ethische aspecten, net als bijvoorbeeld de volksgezondheid, de verkeersveiligheid, de bescherming van het dierenwelzijn en de bescherming van eigendommen tegen belangrijke schade een rol spelen bij de afwegingen die provincies maken bij de uitvoering van hun bevoegdheden in het kader van het beheer van populaties van in het wild levende dieren. Zoals het Interprovinciaal Overleg heeft opgemerkt in zijn brief aan de Tweede en Eerste Kamer van 23 mei 2016 (kenmerk VP 07654/2016, bijgevoegd) gaat aan het verlenen van een ontheffing altijd een zorgvuldige belangenafweging vooraf, waarin alle betrokken belangen nauwgezet en evenwichtig worden afgewogen. Het voorkomen van onnodige inzet van deze middelen staat voor provincies voorop. Provincies zijn terughoudend in de inzet van ingrijpende middelen, maar vanwege veiligheidsrisico's, bijvoorbeeld voor het vliegverkeer, of als grote schade dreigt, kan het voor hen noodzakelijk zijn om deze middelen in te zetten.

Zwanen worden geschoten met hagel, terwijl zij te groot zijn om hiermee in één keer gedood te worden. Ook worden monogame diersoorten zoals zwanen en ganzen geschoten. Het besluit dient daarom volgens deze leden een afwegingskader te bevatten waarin dierenwelzijn en ethische aspecten nadrukkelijk een plek krijgen. Het opstellen van een afwegingskader past bij de wettelijke taak van staatssecretaris om landelijke kaders te stellen aan faunabeheer. Dit kader kan provincies ondersteunen in hun faunabeleid. Is de staatssecretaris daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?

Het afwegingskader voor de verlening van vrijstellingen, ontheffingen en opdrachten voor het vangen of doden van in het wild levende dieren van beschermde soorten en de daarbij te gebruiken middelen ligt vast in de Wet natuurbescherming. Verwezen zij onder meer naar de artikelen 3.3, vierde lid, 3.4, 3.8, vijfde lid, 3.9, 3.10, tweede lid, van die wet. Dit kader sluit aan bij het ter zake in de Vogelrichtlijn (artikelen 8 en 9) en de Habitatrichtlijn (artikel 14 en 15) neergelegde afwegingskader, met dien verstande dat voor op grond van de wet beschermde soorten die niet onder de reikwijdte van de richtlijnen vallen ruimere afwijkingsgronden gelden. Het in artikel 3.12, eerste lid, van de Wet natuurbescherming neergelegde vereiste dat het duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren, de bestrijding van schadeveroorzakende dieren en de uitoefening van de jacht geschieden overeenkomstig het door de faunabeheereenheid vastgestelde faunabeheerplan, alsmede de in het tweede lid van dat artikel gestelde eisen aan de samenstelling van het bestuur van de faunabeheereenheid, verzekeren daarbij een planmatige, doelmatige, transparante en maatschappelijk ingebedde uitoefening van deze activiteiten.

Daarnaast gebiedt artikel 3.24, eerste lid, van de wet dat een ieder die een in het wild levend dier doodt of vangt, voorkomt dat het dier onnodig lijdt. Ook zijn de zorgplichtbepalingen van de artikelen 1.11 van de Wet natuurbescherming en artikel 2.1 van de Wet dieren van toepassing. Laatste artikel verbiedt onder meer om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen; dat verbod is ingevolge het zevende lid van het artikel ook van toepassing ten aanzien van in het wild levende dieren. Bij de regels die in het ontwerp-Besluit natuurbescherming en de ontwerp-Regeling natuurbescherming zijn gesteld ten aanzien van middelen is rekening gehouden met de belangen van effectiviteit, dierenwelzijn, milieu en veiligheid.

De Wet natuurbescherming bevat geen basis voor het bij lagere regelgeving introduceren van aanvul­lende inhoudelijke toetsingskaders en deze acht ik ook niet nodig. Het is aan het bevoegde gezag dat de vrijstelling, ontheffing of opdracht verleent – over het algemeen provinciale staten of gedeputeerde staten van de betrokken provincie – om ter zake van de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder het vangen en doden van dieren wordt toegestaan en ter zake van de daarbij in te zetten middelen, met inachtneming van voornoemde wettelijke kaders, een nadere afweging te maken. Daarbij zullen zij rekening houden met de specifieke eisen die het betrokken gebied, de aard van de te vangen of te doden dieren, de aanwezigheid van andere diersoorten of andere natuurwaarden, alsook andere plaatselijke omstandigheden met zich brengen. Tevens zullen zij de in hun provincie of in het betrokken gebied levende maatschap­pelijke opvattingen meewegen. Als bevoegd gezag kunnen zij – met inachtneming van de wettelijke vereisten – desgewenst een eigen beleidskader vaststellen over de wijze waarop zij hun bevoegdheid invullen.

Nog te vaak worden ongefundeerde, gestandaardiseerde besluiten tot afschot van dieren in het wild genomen, zo bemerken de leden van de Partij voor de Dieren-fractie. Het is onwenselijk dat in faunabeleid besluiten worden genomen zonder de situatie voldoende te onderzoeken. De Wet natuurbescherming en het ontwerpbesluit bieden onvoldoende waarborgen dat faunabeleid gebaseerd wordt op gedegen praktijkonderzoek. Hoe maakt de staatssecretaris met het besluit een einde aan het ‘fact-free’ faunabeleid? Is hij bereid tot het opnemen van een aanvullend artikel waarin gedegen praktijkonderzoek verplicht wordt gesteld? Zo nee, waarom niet?

Noch afgezien van het feit dat de Wet natuurbescherming daarvoor geen rechtsbasis biedt, zie ik geen aanleiding voor het opnemen in de uitvoeringsregelgeving van een aanvullend artikel waarin gedegen praktijkonderzoek verplicht wordt gesteld. Het in het voorgaande antwoord geschetste wettelijke kader en de algemene motiveringsplicht zoals deze voortvloeit uit de Algemene wet bestuursrecht vereisen al een degelijke onderbouwing van de besluiten ter zake van het vangen of doden van dieren en het daaraan ten grondslag liggende beleid. Wordt hier niet aan voldaan, dan kunnen de betrokken besluiten in een beroepsprocedure worden aangevochten. Ik heb geen aanwijzingen dat het in zijn algemeenheid aan gedegen praktijkonderzoek zou ontbreken.

Het doden van dieren hoort een laatste noodmiddel te zijn als weren en verjagen niet lukt, kan de staatssecretaris bevestigen dat dit het beleid is? In de praktijk is het vaak de eerste keuze, zo zien deze leden, terwijl onvoldoende is aangetoond dat diverse diervriendelijke alternatieven zijn ingezet en dat er aanzienlijke schade is. In het besluit dient daarom alsnog expliciet geborgd te worden dat eerst niet-dodelijke alternatieven gericht op wering en verjaging aantoonbaar en uitputtend moeten zijn toegepast, voordat dodelijke middelen worden ingezet, zo menen zij. Dit kan worden gerealiseerd via het wetsartikel waarin staat dat dieren mogen worden gedood als er geen andere bevredigende oplossing is. In het besluit kan geëxpliceerd worden dat diverse, effectief veronderstelde niet-dodelijke middelen gericht op wering en verjaging moeten zijn toegepast en dat per geval moet worden aangetoond en verklaard waarom ze niet werken. Is de staatssecretaris hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet, en hoe verhoudt zich dat tot het bestaande beleid?

Op grond van de artikelen 3.15, 3.16, 3.17 en 3.18 in samenhang met de artikelen 3.3, 3.8 en 3.10 van de wet is het bevoegde gezag verplicht om bij het verlenen van een vrijstelling, ontheffing of opdracht te toetsen of er geen andere bevredigende oplossing bestaat. Ter ondersteuning daarvan heb ik samen met BIJ12 aan onderzoeksinstituut Alterra opdracht gegeven voor een onderzoek naar alternatieve methoden van preventie en verjaging. De resultaten komen deze zomer beschikbaar. Door het Faunafonds is enige jaren geleden een handreiking uitgebracht met “best practices” ter voorkoming of bestrijding van schade en overlast (Handreiking Faunaschade, 2009). Nadere regels hieromtrent acht ik niet nodig en de Wet natuurbescherming biedt ook niet de grondslag om dergelijke regels in onderhavig besluit of regeling te stellen.

Jacht

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen op de grote onduidelijkheid die is ontstaan over de bevoegdheden omtrent de jacht. Deze bevoegdheden zijn in de Wet natuurbescherming niet gedecentraliseerd naar de provincies, maar horen nog steeds bij de minister van Economische Zaken. De faunabeheerplannen, waarin ook de jacht is opgenomen, dienen echter met de wet goedgekeurd te worden door de Gedeputeerde Staten. Het gevolg hiervan is een grote mate van onduidelijkheid over de bevoegdheidstoedeling tussen het Rijk en de provincies ten aanzien van de jacht. Dit is bijvoorbeeld onlangs gebleken uit de verschillende interpretaties van provincies bij beoordeling van het burgerinitiatief ‘Stop de hobbyjacht’. Een groot aantal burgers heeft de provincie opgeroepen haar bevoegdheden te gebruiken om de jacht zoveel mogelijk in te perken. In de provincies Gelderland en Zeeland is het initiatief ongeldig verklaard, omdat de jacht geen taak van de provincie zou zijn. De provincies Limburg, Overijssel en Zuid-Holland hebben het voorstel wél geldig verklaard. Ondertussen geeft deze onduidelijkheid de jagers carte blanche. De staatssecretaris zou het besluit kunnen benutten om een einde te maken aan deze onduidelijkheid. Is de staatssecretaris daartoe bereid? En zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?

De Wet natuurbescherming bevat de volgende bevoegdheidstoedeling met betrekking tot de jacht. Net als in de Flora- en faunawet is het de jachthouder op grond van de Wet natuurbescherming toegestaan om op zijn jachtveld te jagen op wild van de vijf in de wet aangewezen soorten (artikel 3.20, eerste lid). Hij dient datgene te doen wat een goed jachthouder betaamt om een redelijke wildstand in zijn jachtveld te handhaven dan wel te bereiken, en om schade door in zijn jachtveld aanwezig wild te voorkomen (artikel 3.20, derde lid). Het is verboden te jagen als de jacht op de desbetreffende soort niet is geopend; de minister van Economische Zaken bepaalt in hoeverre de jacht is geopend (artikel 3.22). Artikel 3.22, vierde lid, geeft gedeputeerde staten van provincies de bevoegdheid om de jacht te sluiten als bijzondere weersomstandigheden daartoe nopen.

Een nieuw element in de wet is dat de jachthouder bij het bepalen welke inspanningen nodig zijn om in zijn jachtveld een redelijke wildstand te handhaven of te bereiken, het onderdeel van het door gedeputeerde staten goedgekeurde faunabeheerplan in acht moet nemen dat betrekking heeft op de uitoefening van de jacht (artikel 3.12, eerste lid). Daarmee is verzekerd dat zijn inspanningen zijn afgestemd op andere inspanningen in de regio, te weten de uitoefening van de jacht op andere jachtvelden, de schadebestrijding door grondeigenaren en het populatiebeheer door faunabeheereenheden.

De wet laat de invulling van het faunabeheerplan, waar het gaat om het onderdeel dat betrekking heeft op de uitoefening van de jacht, in eerste instantie over aan de faunabeheereenheid zelf. De enige maatstaf die uit de wet volgt, is dat het faunabeheerplan de jachthouder de ruimte moet bieden om invulling te geven aan diens verplichting om een redelijke wildstand op zijn jachtveld te handhaven of te bereiken (artikel 3.20, vierde lid). Gedeputeerde staten dienen hierop te toetsen bij de beoordeling van het faunabeheerplan.

Provinciale staten hebben de bevoegdheid om bij verordening regels te stellen over de in hun provincie werkzame faunabeheereenheid en het door die faunabeheereenheid op te stellen faunabeheerplan (artikel 3.12, negende lid). Deze regels kunnen ook betrekking hebben op het onderdeel van het faunabeheerplan dat handelt over de uitoefening van de jacht. Deze regels moeten dan de jachthouder de ruimte bieden om invulling te geven aan diens verplichting om een redelijke wildstand op zijn jachtveld te handhaven of te bereiken. Deze bevoegdheid reikt dus niet zo ver dat provincies het recht van de jachthouder op het uitoefenen van de jacht verdergaand kan beperken of zelfs ontzeggen.

Eerder heb ik over de bevoegdheidsverdeling ten aanzien van de faunabeheerplannen een brief d.d. 20 mei 2016 aan de Eerste Kamer geschreven (Kamerstukken I, 2015-2016, 33348, W). Ik ga ervan uit dat daarmee de onduidelijkheid bij provincies is weggenomen.

Er is geen sprake van een carte blanche voor de jagers; ik wijs er in dat verband op dat de Wet natuurbescherming – zoals hierboven beschreven – juist nieuwe eisen stelt teneinde een maatschappelijk verantwoorde uitoefening van de jacht mogelijk te maken. Aanvullende bepalingen hieromtrent zijn naar mijn oordeel dan ook niet nodig. De Wet natuurbescherming biedt overigens geen grondslag om dergelijke regels te stellen in het Besluit natuurbescherming.

Deze leden willen tevens meer gedetailleerde vragen stellen over de artikelen van het ontwerpbesluit.

Landelijke vrijstelling

In artikel 3.1 van het ontwerpbesluit worden vijf soorten aangewezen die zogezegd in het hele land schade veroorzaken. Afschot van deze dieren mag daardoor gedurende het gehele jaar overal in Nederland plaatsvinden. Deze landelijke lijst houdt geen rekening met de uiteenlopende omstandigheden in de verschillende leefgebieden in Nederland. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen benadrukken dat dieren nooit altijd en overal schade veroorzaken. Kan de staatssecretaris dat bevestigen? Artikel 3.1 met daarin de landelijke vrijstellingslijst dient te worden geschrapt, zodat maatwerk mogelijk wordt. Is de staatssecretaris daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?

De soorten die op de landelijke vrijstellingslijst (artikel 3.1 van het ontwerpbesluit) staan kunnen in het hele land schade veroorzaken. Voorheen waren de betrokken diersoorten ook als zodanig aangewezen in het ‘Besluit beheer en schadebestrijding dieren’ op grond van de toenmalige Flora- en faunawet. Vastgesteld is dat deze diersoorten nog steeds voldoen aan de criteria om in aanmerking te komen voor aanwijzing en dat geen aanleiding bestaat voor uitbreiding van de aanwijzing tot andere diersoorten, zodat de voorheen in het ‘Besluit beheer en schadebestrijding dieren’ opgenomen lijst ongewijzigd kan worden overgenomen.[1]

[1] Zie voetnoot 49 in de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit voor de geraadpleegde bronnen.

Deze leden zijn van mening dat ook vanuit het oogpunt van handhaving de landelijke vrijstellingslijst dient te worden geschrapt. Schadebestrijding via de landelijke vrijstellingslijst mag alleen indien er sprake is van belangrijke schade waarvoor geen andere bevredigende oplossing voor handen is. Problematisch hierbij is dat controle hierop moeilijk uitvoerbaar is en in de praktijk ontbreekt. Kan de staatssecretaris dat bevestigen?

Bij de reguliere uitoefening van toezicht op de naleving van de Wet natuurbescherming en de daarop gebaseerde regelgeving kan een toezichthouder vaststellen of een grondgebruiker voldoet aan de vrijstellingsvoorwaarden. Dit is één van de vele onderdelen waar een toezichthouder in de praktijk aandacht aan moet besteden en hij zal steeds een afweging moeten maken welke kwesties de meeste prioriteit hebben bij het uitoefenen van toezicht. In voorkomend geval kan een belanghebbende overigens ook een specifiek verzoek tot handhaving doen aan het bevoegd gezag.

Het besluit bevat ook geen specificaties van de schade en hoe groot die moet zijn. Waarom niet?

De vraag of er sprake is van belangrijke schade aan bijvoorbeeld gewassen of aan flora of fauna kan alleen maar in de praktijk aan de hand van de concrete omstandigheden worden beantwoord. Het ligt daarom niet in de rede om in algemeen verbindende voorschriften grenzen vast te leggen. Wel is het zaak dat grondgebruikers op voorhand samen met andere belanghebbenden in de regio in kaart brengen welke maatregelen er in de regio aan schadebestrijding nodig zijn, in aanvulling op het populatiebeheer door faunabeheereenheden en de uitoefening van de jacht door jachthouders. Met het oog daarop voorziet artikel 3.12, eerste lid, van de Wet natuurbescherming in de verplichting om overeenkomstig een faunabeheerplan te handelen. In artikel 3.2 van de ontwerp-Regeling natuurbescherming is dit als expliciete voorwaarde opgenomen voor de vrijstelling voor grondgebruikers.

Zij wijzen erop dat op deze manier niet kan worden voorkomen dat afschot van in het wild levende dieren onrechtmatig plaatsvindt op grond van de landelijke vrijstellingslijst. Deelt de staatssecretaris deze zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wil hij dat voorkomen?

Ik ga ervan uit dat grondgebruikers zich houden aan de vrijstellingsvoorwaarden, en dat zij alleen tot afschot overgaan als er geen goed alternatief is en het afschot ook nodig is met het oog op de te beschermen belangen. Zoals voor elk voorschrift geldt, kan nooit op voorhand worden uitgesloten dat er mensen zijn die regels overtreden, zo ook niet dat een grondgebruiker zich niet houdt aan de voorwaarden waaronder vrijstelling is verleend voor schadebestrijding. In dat geval is er een vermoeden van een strafbaar feit waarop hij door de overheid kan worden aangesproken.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen hierbij specifiek ingaan op de vos die op de landelijke vrijstellingslijst staat. Uit het rapport ‘Predatie bij weidevogels’ door Sovon Vogelonderzoek Nederland blijkt er geen wezenlijke rol voor de vos is in de terugloop van de weidevogelstand. De grootste factor in de achteruitgang van weidevogels is het intensieve agrarische gebruik van landbouwgrond en het falende agrarische natuurbeheer. Afschot van vossen draagt niet bij aan herstel van de weidevogels in Nederland zolang de huidige intensieve landbouw doorgang vindt. Deze leden verzoeken dan ook om in ieder geval de vos van de landelijke vrijstellingslijst te halen. Temeer omdat de vos een belangrijke positieve rol kan innemen in het beheren van ganzen- en muizenpopulaties. Zij ontvangen graag een reactie van de staatssecretaris.

In het ontwerpbesluit is de vos geplaatst op de landelijke lijst. Vossen veroorzaken in het gehele land schade aan gehouden dieren en brengen ziekten over.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen erop dat er ook voor andere dieren geen inhoudelijke gronden zijn om deze dieren op de vrijstellingslijst te plaatsen. Het is een fabel dat de kauw een weidevogelpredator is en ook het aandeel van de zwarte kraai hierin is verwaarloosbaar. Kan de staatssecretaris dat bevestigen? Schade aan fauna kan daarom nooit een argument zijn voor plaatsing van deze twee beschermde vogelsoorten op de landelijke vrijstellingslijst. Uit het rapport ‘Meerjarenprogramma Onderzoek BIJ12’ blijkt dat er in 2013 in totaal voor slechts €80,- aan landbouwschade is uitgekeerd. Voor de houtduif is zelfs €0,- uitgekeerd. Ook landbouwschade geeft daardoor geen geldige reden. Deze leden krijgen hierop graag een reactie van de staatssecretaris. Is hij bereid de hele vrijstellingslijst te schrappen? Zo nee, waarom niet en welke wetenschappelijke onderzoeken liggen daaraan ten grondslag?

De kauw en de zwarte kraai staan op de landelijke lijst omdat ze in het hele land aanzienlijke schade aan de landbouw, tuinbouw en fruitteelt kunnen aanrichten.

Het gegeven dat er slechts een beperkt bedrag aan schade is uitgekeerd door het Faunafonds voor deze soorten en voor de houtduif houdt verband met het feit dat deze dieren vanwege de schade die zij veroorzaken mogen worden bestreden door grondgebruikers. Daarom hebben grondgebruikers in de regel geen recht op een tegemoetkoming in de door deze soorten geleden schade. Slechts in uitzonderingsgevallen, wanneer de grondgebruiker kan aantonen dat afschot en andere maatregelen onvoldoende effect hadden of onmogelijk waren, kan er voor deze soorten een tegemoetkoming worden uitgekeerd.

Jagen met haviken, slechtvalken en woestijnbuizerds

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn tegen jacht met roofvogels. Doordat specifieke wettelijke normen voor huisvesting en verzorging ontbreken, kan het welzijn van deze vogels niet worden gegarandeerd. Uit onderzoek blijkt dat roofvogels veel ruimte nodig hebben om hun natuurlijke gedrag te kunnen ontplooien. De valkenier hoeft hierin niet te voorzien en is vrij te kiezen voor aangebonden huisvesting, dwang tijdens training en handopfok. Natuurlijke voortplanting onder dergelijke onnatuurlijke omstandigheden komt moeilijk of niet tot stand. Op welke objectieve gegevens baseert de staatssecretaris dat het houden van roofvogels en het jagen met deze dieren geen inbreuk doet op hun welzijn? Is de staatssecretaris bereid artikel 3.4 te schrappen? Zo nee, waarom niet?

Een valkenier is verantwoordelijk voor het welzijn van de vogels die hij onder zijn beheer heeft. Hij heeft er zelf ook alle belang bij dat zijn vogels gezond zijn en op hun taak zijn toegerust. Het vangen of doden van dieren van soorten op de landelijke lijst met haviken, slechtvalken en woestijnbuizerds (artikel 3.3 van de ontwerpregeling) vormt een aanvulling op de mogelijkheden om schade door beschermde vogelsoorten te beperken. Door gebruik te maken van het natuurlijke gedrag en het schrikeffect van deze jachtvogels op vogels van andere soorten is dit een nuttige wijze van schadepreventie en schadebeperking. Dit met name in gebieden waar afschot moeilijk kan worden toegepast vanwege gevaar voor de veiligheid van burgers, bijvoorbeeld in woonwijken rond afvalverwerkingsbedrijven.

Voor de goede orde wijs ik erop dat artikel 3.4 van het ontwerpbesluit betrekking heeft op de aanwijzing van jachtvogels die mogen worden gebruikt voor de uitoefening van de jacht door een jachthouder in zijn jachtveld op de vijf wildsoorten (konijn, haas, wilde eend, houtduif en fazant) Hiervoor zijn alleen de havik en de slechtvalk aangewezen.

Artikel 3.3 van de ontwerpregeling voorziet in de aanwijzing van genoemde vogelsoorten en de woestijnbuizerd als jachtvogels die mogen worden gebruikt bij de bestrijding van dieren die op de landelijke lijst van schadeveroorzakende soorten staan (artikel 3.1 van het ontwerpbesluit).

Jacht in natuurgebieden

Deze leden willen nogmaals benadrukken dat jacht een ernstig verstorend effect heeft op de vogelsoorten en overige diersoorten die in natuurgebieden bescherming genieten onder de Vogel- en Habitatrichtlijn. Indien ingrijpen met het geweer echt noodzakelijk is, dan kan dit via een ontheffing alsnog worden geregeld. Is de staatssecretaris bereid een verbod op de uitoefening van de jacht in Natura-2000 gebieden aan artikel 3.6 toe te voegen? Zo nee, waarom niet?

Eén van de uitgangspunten van dit wetsvoorstel is dat de regels binnen de Europese en internationale randvoorwaarden ruimte geven aan de praktijk. De afweging over de toelaatbaarheid van de jacht in een Natura 2000-gebied kan het beste op beheerplanniveau worden gemaakt. Een algemeen verbod op de jacht in een Natura 2000-gebied strookt daar niet mee.

Het is uiteindelijk aan de rechthebbende van het Natura 2000-gebied om, binnen de wettelijke voorwaarden en binnen de kaders van het faunabeheerplan, te bepalen of er op zijn grond wordt gejaagd, of het nu gaat om een Natura 2000-gebied of niet. Verwacht mag worden dat de beheerder van een Natura 2000-gebied – veelal een terreinbeherende natuurorganisatie, tevens jachthouder – op een verstandige wijze invulling zal geven aan zijn jachtrecht. De afweging over de toelaatbaarheid van jacht in Natura 2000-gebieden moet worden gemaakt in het licht van de specifieke te beschermen natuurwaarden en te realiseren instandhoudingsdoelstellingen in het desbetreffende gebied. Deze afweging vergt maatwerk en kan het beste op gebiedsniveau in het kader van het beheerplanproces worden gemaakt, waarbij ook invulling kan worden gegeven aan maatregelen waarmee ongewenste effecten worden voorkomen. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij het bestuursorgaan dat het beheerplan vaststelt, in de meeste gevallen gedeputeerde staten.

Wanneer de rechthebbende van het gebied ervoor kiest jacht toe te staan, zal de uitoefening van de jacht dienen te voldoen aan de regels ter bescherming van het Natura 2000-gebied: voor mogelijke significante verstoringen is een vergunning vereist van gedeputeerde staten, of dient overeenkomstig de vrijstellingsvoorwaarden in het door gedeputeerde staten vastgestelde beheerplan te worden gehandeld. In het licht van het voorgaande zie ik geen reden om het door de leden van de fractie van de Partij van de Dieren gevraagde verbod in het ontwerpbesluit op te nemen.

Jacht in draag- en zoogtijd

Het vangen of doden van dieren in een kwetsbare periode, met het risico dat jonge dieren die afhankelijk zijn van zorg van hun moeder onverzorgd achterblijven en een hongerdood sterven, is ethisch onverantwoord en in strijd met de wettelijke zorgplicht, zo menen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie. Deelt de staatssecretaris die mening? Zo nee, waarom niet? Per diersoort dient daartoe een zogenaamde schoontijd te worden ingesteld, of er kan gekozen worden om de jacht in ieder geval niet te openen vóór 15 oktober. Is de staatssecretaris bereid een verbod op jacht tijdens de periode dat dieren in de draag- en zoogtijd verkeren toe te voegen aan artikel 3.6? Zo nee, waarom niet?

Op grond van artikel 3.22, tweede lid, van de Wet natuurbescherming wordt bij ministeriële regeling bepaald in hoeverre de jacht op wild is geopend. Daarbij kan de opening van de jacht per soort naar plaats of tijd worden beperkt. Aldus kan maatwerk worden geboden en rekening worden gehouden met aspecten als de draag-, zoog- en broedtijd van wildsoorten. Dit in het belang van de bescherming van deze dieren, mede vanwege hun intrinsieke waarde. Ten aanzien van de opening van de jacht op de fazant, de wilde eend en de houtduif geldt bovendien een wettelijke opdracht om de jacht niet te openen gedurende de verschillende fasen van de broedperiode, de periode dat de jonge vogels het nest nog niet hebben verlaten en gedurende de trek van trekvogels naar hun nestplaatsen (artikel 3.22, derde lid, van de wet). Op basis van deze wettelijke bepalingen is in artikel 3.5 van de ontwerpregeling tijdvakken opgenomen waarin de jacht is geopend. Deze zijn afgestemd op de voortplantingsperiode van de onderscheiden wildsoorten.

Jachtevenementen

Regelmatig vinden door het land ‘jachtevenementen’ plaats, waarbij grote groepen jagers op vogels jagen (ganzen, kraaien, kauwen) in het kader van schadebestrijding. Dit gebeurt zelfs in natuurgebieden en in de broedtijd. Deze evenementen hebben een zwaar verstorend effect op alle diersoorten in het gebied. Ook ontbreekt maatschappelijk draagvlak voor dit soort evenementen. Deelt de staatssecretaris de mening dat dit onethisch is en niet toegestaan zou moeten worden? Is de staatssecretaris bereid een verbod op jachtevenementen toe te voegen aan artikel 3.6? Zo nee, waarom niet?

Is de staatssecretaris tevens bereid een verbod toe te voegen op jachtarrangementen die worden georganiseerd voor buitenlandse jagers die naar Nederland komen om recreatief op ganzen en andere soorten te jagen onder het mom van schadebestrijding? Zo nee, waarom niet?

Ook ik vind het aanbieden van jachtarrangementen voor commerciële doelen niet wenselijk. Met provincies en Koninklijke Jagersvereniging overleg ik hoe aan deze praktijken een eind kan worden gemaakt. De Wet natuurbescherming biedt geen grondslag om dergelijke jachtarrangementen in onderhavige uitvoeringsregelgeving te verbieden, zoals ik ook heb geantwoord op vragen van uw Kamer.[1]

[1] Kamerstukken II, 2015/16, Aanhangsel bij de handelingen, nr. 1851.

Middelen voor het vangen en doden van dieren: lokmiddelen

Artikel 3.9 bevat een lijst van middelen die gebruikt mogen worden voor het vangen en doden van dieren. De Wet natuurbescherming dient om dieren te beschermen; bestrijding van dieren dient een uitzondering te zijn en gericht op het verjagen of weren van dieren om ernstige schade tegen te gaan. Deelt de staatssecretaris dit uitgangspunt?

Op grond van de artikelen 3.15, 3.16, 3.17 en 3.18 in samenhang met de artikelen 3.3, 3.8 en 3.10 van de wet is het bevoegde gezag verplicht om bij het verlenen van een vrijstelling, ontheffing of opdracht te toetsen of er geen andere bevredigende oplossing bestaat. Ter ondersteuning daarvan heb ik samen met BIJ12 aan onderzoeksinstituut Alterra opdracht gegeven voor een onderzoek naar alternatieve methoden van preventie en verjaging. De resultaten komen deze zomer beschikbaar. Door het Faunafonds is enige jaren geleden een handreiking uitgebracht met “best practices” ter voorkoming of bestrijding van schade en overlast (Handreiking Faunaschade, 2009). Nadere regels hieromtrent acht ik niet nodig en de Wet natuurbescherming biedt ook niet de grondslag om dergelijke regels in onderhavig besluit of regeling te stellen.

Het gebruik van middelen om dieren te lokken, staat haaks op het verjagen of verweren van dieren. De volgende middelen zoals opgesomd in het eerste lid dienen daarom volgens deze leden geschrapt te worden: kastvallen, vangkooien, vangnetten en eendenkooien. Is de staatssecretaris bereid deze middelen te schrappen uit het besluit? Zo nee, waarom niet?

Kastvallen, vangkooien, vangnetten en eendenkooien kunnen ingezet worden bij bestrijding van schade of overlast door dieren. Het zijn middelen die hun effectiviteit hebben bewezen en die voldoen aan de eisen vanuit dierenwelzijn. Genoemde middelen worden ook gebruikt in het kader van wetenschappelijk onderzoek, met name bij het ringen of zenderen van vogels. De genoemde middelen zijn ook aangewezen als middel waarvan het gebruik verboden is op grond van artikel 3.4 van de wet. Provincies zullen bij het verlenen van ontheffingen voor het vangen van vogels op grond van artikel 3.17 in samenhang met artikel 3.3 van de wet het gebruik van deze middelen moeten toetsen aan de eisen van artikel 3.3, vierde en vijfde lid, van de wet. Ook kunnen provincies voorwaarden en beperkingen verbinden aan het gebruik van de middelen. Het schrappen van deze middelen uit de lijst van middelen voor het vangen van vogels in het ontwerpbesluit vind ik in het licht hiervan niet gewenst.

In plaats daarvan zouden middelen moeten worden ingezet die zijn gericht op het verjagen van dieren, zoals lasers en afweerpistolen. Een lijst hiervan kan worden opgenomen in de regeling. Deze leden ontvangen graag een reactie.

Op grond van de artikelen 3.15, 3.16, 3.17 en 3.18 in samenhang met de artikelen 3.3, 3.8 en 3.10 van de wet is het bevoegde gezag verplicht om bij het verlenen van een vrijstelling, ontheffing of opdracht te toetsen of er geen andere bevredigende oplossing bestaat. Ter ondersteuning daarvan heb ik samen met BIJ12 aan onderzoeksinstituut Alterra opdracht gegeven voor een onderzoek naar alternatieve methoden van preventie en verjaging. De resultaten komen deze zomer beschikbaar. Door het Faunafonds is enige jaren geleden een handreiking uitgebracht met “best practices” ter voorkoming of bestrijding van schade en overlast (Handreiking Faunaschade, 2009). Nadere regels hieromtrent acht ik niet nodig en de Wet natuurbescherming biedt ook niet de grondslag om dergelijke regels in onderhavig besluit of regeling te stellen.

Middelen voor het vangen en doden van dieren: het massaal vangen en doden van vogels

In het tweede lid van artikel 3.9 staat een aantal middelen opgesomd die vooral gericht zijn op het bijeen drijven en het massaal vergassen van ganzen. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen graag weten in hoeverre en op welke wijze de staatssecretaris de effectiviteit van deze methodes serieus heeft afgewogen. De landelijke overheid heeft de wettelijke zorgplicht en dient ervoor te waken dat de voorbehouden die wij in de wet kennen ten aanzien van het doden van in het wild levende dieren worden gerespecteerd. De genoemde middelen zijn zeer omstreden qua dierenwelzijn, qua effectiviteit en qua gebrek aan maatschappelijk draagvlak. Deze leden vinden dat dit niet zomaar aan provincies kan worden gedelegeerd. Zij ontvangen graag een reactie.

Over het massaal vangen en doden van ganzen heeft een zorgvuldige afweging plaatsgevonden. Het gaat hier om de luchtverkeerveiligheid rond Schiphol en om de voorkoming van omvangrijke landbouwschade. Mijn ambtsvoorganger heeft aan de Raad voor Dierenaangelegenheden de vraag voorgelegd op welke wijze het doden van grote groepen ganzen uit dierenwelzijnsoogpunt het beste kan plaatsvinden. Het advies van de RDA, getiteld ‘Richtsnoer ganzendoding’ heb ik uw Kamer doen toekomen. Daarin adviseert de RDA om hiervoor de methode van het bijeendrijven van de ganzen en vervolgens vergassen met kooldioxide in afgesloten ruimten toe te passen. Deze methode is snel en effectief en levert de minste stress op voor de vogels. De bevoegdheden omtrent het populatiebeheer zijn onder de huidige Flora- en faunawet evenals onder de Wet natuurbescherming belegd bij de provincies en zij zijn dan ook het bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen voor het toepassen van deze methode op basis van een goedgekeurd faunabeheerplan en het stellen van nadere voorwaarden en beperkingen. Het is dus aan provincies om ter zake een afweging te maken van alle aanwezige belangen. Dit alles binnen de kaders die de huidige wet en die de nieuwe Wet Natuurbescherming stellen, waardoor een zorgvuldige afweging verzekerd is.

Het gebruik van de vangkraal waarbij ganzen bijeen worden gedreven voor de vergassing is momenteel verboden, omdat dit middel in strijd is met de Vogelrichtlijn. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie betreuren dat de vangkraal in het besluit alsnog is toegevoegd aan de lijst met middelen om ganzen te vangen en vergassen. Is de staatssecretaris bereid de vangkraal te schrappen in artikel 3.9? Zo nee, waarom niet?

Voor het doden van grote groepen ganzen met kooldioxidegas is het noodzakelijk om de dieren tijdens de ruiperiode bijeen te drijven, bijvoorbeeld in een tijdelijke vangkraal, en ze vervolgens gezamenlijk in een afgesloten ruimte te brengen. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie over het bijeendrijven van ganzen.

Middelen voor het vangen en doden van dieren: dodingsmiddelen

Met het opstellen van een lijst van toegestane vang- en dodingsmiddelen kunnen wezenlijke stappen in dierenwelzijn worden gezet; deze leden vinden dat de staatssecretaris daar veel te weinig op inzet en vragen meer actie op dit punt. Daarbij kan gedacht worden aan het toestaan van minder middelen, meer inzet op diervriendelijke alternatieven en het beter toetsen van toegestane middelen op dierenwelzijn. Zij betreuren dat de staatssecretaris een andere route heeft gekozen. In plaats van een verdere beperking van de toegestane middelen, heeft hij aan het Interprovinciaal Overleg en de Raad Dieraangelegenheid meer middelen voorgelegd dan die zijn toegestaan met de huidige regelgeving. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zien geen enkele nut en noodzaak van het toevoegen van het nekbreken bij vogels en het generiek toestaan van slag-, steek- en snijwapens. Het breken van de nek van vogels groter dan drie kilo wordt door de EFSA als zeer dieronvriendelijk bestempeld, is dat de staatssecretaris bekend?

Het gebruik van ‘slag-, snij- of steekwapens’ (artikel 3.9, eerste lid, onderdeel i, van het ontwerpbesluit) kan, aldus de Raad voor Dierenaangelegenheden in zijn eerder aangehaalde advies, in noodsituaties nodig zijn om gewonde vogels snel uit hun lijden te verlossen, als er geen andere uit het oogpunt van dierenwelzijn bevredigend middel meer voorhanden is, bijvoorbeeld een door een dierenarts toe te dienen lethale injectie of verdoving. Een belangrijke voorwaarde met het oog op de bescherming van het dierenwelzijn is daarbij dat de gebruiker van een slag-, snij- of steekwapen beschikt over de benodigde vaardigheden om het middel toe te passen. Onder deze voorwaarden (zesde lid) is het gebruik van deze middelen aangewezen.

De toepassing van ‘cervicale dislocatie’ om vogels te doden is als methode aangewezen in artikel 3.9, tweede lid, onderdeel f. Het breken van de nek van een vogel is, aldus de zienswijze van de Raad voor Dierenaangelegenheden, net als ten aanzien van het gebruik van slag-, snij- of steekwapens, slechts in een beperkt aantal gevallen uit het oogpunt van dierenwelzijn acceptabel. Ook voor deze aanwijzing geldt daarom de beperking dat het moet gaan om noodsituaties waarin een gewonde vogel uit zijn lijden moet worden verlost, er redelijkerwijs geen geschikt alternatief voorhanden is, en degene die de methode toepast aantoonbaar beschikt over de benodigde vaardigheden. Naar aanleiding van de zienswijze van de Raad is de aanwijzing van deze methode bovendien beperkt tot toepassing ervan bij kleine vogels, in omvang kleiner dan of gelijk aan eenden.

Wat is tevens het nut en de noodzaak van het middel ‘bal chatri’? Kan de staatssecretaris uiteenzetten waarom hij het toestaan van deze middelen noodzakelijk acht? Is hij bereid deze middelen alsnog te schrappen in artikel 3.9? Zo nee, waarom niet?

De ‘bal chatri’ (artikel 3.9, eerste lid, onderdeel h, van het ontwerpbesluit) is een val bestaande uit een gesloten kooiconstructie met daarin een prooidier en aan de kooiconstructie bevestigde lussen van touw of nylon waarin de poten van vogels verstrikt kunnen raken. Het middel is primair bestemd voor het vangen van roofvogels. Het betreft een niet selectief vangmiddel, voor het gebruik waarvan door de provincie vrijstelling of ontheffing zal moeten zijn verleend op grond van artikel 3.4, tweede of derde lid, van de wet. Het middel kan uitsluitend worden ingezet ingeval degene die het middel gebruikt in de directe nabijheid blijft en voorkomt dat dieren worden gevangen waarvoor de val niet is bestemd. Ook moet zijn verzekerd dat degene die het middel gebruikt op dat vlak ervaring heeft en kundig is. De Raad voor Dierenaangelegenheden benadrukt dit in zijn zienswijze over vang- of dodingsmiddelen voor vogels. Met het oog daarop zijn in het vijfde lid nadere voorwaarden aan de aanwijzing gesteld. Het is van belang dat de vrijstelling of ontheffing door het stellen van voorwaarden en beperkingen een verantwoord gebruik van de ‘bal chatri’ verzekert.

Geluidsdempers en nachtzichtapparatuur

Is de staatssecretaris bereid af te zien van het toestaan van geluiddempers en nachtzichtapparatuur, zoals opgenomen in artikel 3.9? Nachtelijk jagen en afschot is in het kader van dierenwelzijn ongewenst, omdat aangeschoten dieren zeer moeilijk vindbaar zijn. Ook heeft nachtelijk jagen en afschot een ernstige verstoring op niet-bejaagbare diersoorten. Deze leden krijgen hierop graag een reactie.

Het is op grond van artikel 3.25, eerste lid, van de wet aan het bevoegde gezag voor het verlenen van een vrijstelling, ontheffing of opdracht voor populatiebeheer of schadebestrijding – in de meeste gevallen de provincies – om te bepalen welke middelen daarbij mogen worden gebruikt, onder meer rekening houdende met gevolgen voor dierenwelzijn. In bepaalde gevallen maakt het gebruik van geluidsdempers en nachtzichtapparatuur het mogelijk om het noodzakelijke afschot efficiënter uit te voeren. Dit levert minder verstoring op van de aanwezige dieren dan zonder het gebruik van deze hulpmiddelen. Provincies zullen ter zake een afweging maken en kunnen voorwaarden en beperkingen stellen aan het gebruik van geluidsdempers en nachtzichtapparatuur. Ter zake van het gebruik van geluiddempers gelden voorts beperkingen op grond van de Wet wapens en munitie.

Levende lokmiddelen

Zij verzoeken de staatssecretaris het vangen of doden met gebruikmaking van levende lokvogels niet langer toe te staan. Is de staatssecretaris bereid het gebruik van levende lokvogels te schrappen uit artikel 3.9? Het ligt niet in de rede van de wet om dieren die schade of overlast veroorzaken, te lokken. Daarnaast is het moeilijk te controleren of de lokvogels tamme dieren, dan wel uit het wild gehaalde dieren zijn. Ook de controle op de wijze waarop de lokdieren worden gehouden en verzorgd is gecompliceerd. De lokvogels worden vastgebonden of in een kooitje geplaatst ten behoeve van het afschot. Dit tast het dierenwelzijn aan. Omwille van een effectief beleid ter voorkoming van schade en overlast, het dierenwelzijn en de handhaafbaarheid van de wet, is het ongewenst is dat levende dieren worden ingezet als lokmiddel bij het plegen van afschot. Deelt de staatssecretaris deze mening? Zo nee, waarom niet?

Een lokvogel wordt ingezet om de kans op succesvol afschot te vergroten. Populatiebeheer en schadebestrijding vinden niet enkel plaats om schade te voorkomen op de plek waar het beheer en de bestrijding wordt uitgevoerd, maar ook om schade te voorkomen in de omgeving. De tegenspraak die de leden van de Partij voor de Dieren-fractie signaleren, zie ik dan ook niet.

In het zevende lid van artikel 3.9 van het ontwerpbesluit natuurbescherming zijn voorschriften en beperkingen verbonden aan de aanwijzing van dit middel indien gebruik wordt gemaakt van levende lokvogels. Dit met het oog op de bescherming van het welzijn van het lokdier. De Raad voor Dierenaangelegenheden wijst hierop in zijn aangehaalde advies. Deze beperkingen zijn gelijk aan de beperkingen die ter zake gelden op grond van het huidige Besluit beheer en schadebestrijding dieren. Naar aanleiding van het advies van de Raad voor Dierenaangelegenheden is in het belang van dierenwelzijn alleen het gebruik van levende gefokte dieren aangewezen als methode, niet het gebruik van aan de natuur onttrokken dieren.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen erop dat er zeer geavanceerde robotvogels zijn die kunnen worden ingezet in het voorkomen van schade. Het gebruik van levende vogels is niet meer van deze tijd. Deze leden ontvangen graag een reactie.

De inzet van robotvogels is een interessante ontwikkeling, die ik met belangstelling volg. Er lopen thans veelbelovende proeven met robotvogels als middel in het voorkomen van schade. Het is aan de provincies om daarover te zijner tijd te bepalen of zij breed ingezet mogen worden als alternatief voor het gebruik van lokdieren.

Verboden middelen

Artikel 3.10 omvat een lijst met middelen die verboden zijn om mee buiten gebouwen te bevinden. Deze middelen, zoals klemmen, vallen, strikken, vangkooien en lijm mogen, ondanks dat ze verboden zijn, wel verkocht worden. Deze middelen zijn niet soort-specifiek, waardoor niet is te voorkomen dat beschermde dieren worden gevangen. Jaarlijks worden tienduizenden vogels uit de Nederlandse natuur geroofd en illegaal verhandeld. Controle en handhaving vinden onvoldoende plaats. Illegale handel in wilden dieren is een ernstige vorm van criminaliteit en dient grondig te worden aangepakt. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden een verkoopverbod van deze verboden middelen daarom noodzakelijk. Temeer omdat veel van deze middelen, zoals klemmen en lijm, zeer dieronvriendelijk zijn en een zeer pijnlijke dood geven. Deelt de staatssecretaris deze mening en is hij bereid de verkoop van deze middelen te verbieden? Zo nee, waarom niet?

Artikel 3.24, tweede lid, van de wet verbiedt het zich buiten gebouwen bevinden met middelen die geschikt zijn voor het doden of vangen van dieren, of met materialen ter onmiddellijke vervaardiging van die middelen, indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat die middelen of materialen zullen worden gebruikt voor het doden of vangen van dieren. Deze middelen zijn aangewezen in artikel 3.10 van het ontwerpbesluit en omvatten de door de leden van de Partij voor de Dieren-fractie genoemde middelen. Voor het gebruik van deze middelen is derhalve een ontheffing van het verbod van artikel 3.24, tweede lid, van de wet nodig. Provincies kunnen een dergelijke ontheffing enkel verlenen als getoetst is op onder meer dierenwelzijn en alternatieve methoden en zij kunnen voorwaarden verbinden aan het gebruik van deze middelen om het selectieve gebruik ervan te borgen.

Om het illegale gebruik van deze middelen tegen te gaan is het – buiten toezicht en handhaving – van belang dat burgers en bedrijven zich ervan bewust zijn dat het gebruik van een middel niet is toegestaan en dat het gebruik van deze middelen onwenselijk is vanwege het leed dat dieren ermee kan worden aangedaan. Goede communicatie en voorlichting moeten hieraan bijdragen. Een verkoopverbod acht ik niet nodig. Wie kwaad wil, zorgt er dan voor dat het product als zodanig niet wordt verhandeld, maar de afzonderlijke elementen zodat het middel zelf kan worden gemaakt. Ook de EU-regels omtrent het vrije verkeer van goederen kunnen bij een dergelijk verbod in het geding komen. Overigens biedt de Wet natuurbescherming geen grondslag om de verkoop van deze middelen in het ontwerpbesluit of de ontwerpregeling te verbieden.

Hagelpatronen

Deze leden zien zeer graag een einde aan het gebruik van hagel bij de jacht en afschot. Hagelpatronen worden op dieren in volle beweging afgevuurd en bevatten enkele honderden metaaldelen. Het gebruik van dergelijke clustermunitie resulteert in een groot aantal dieren dat wordt aangeschoten, om vervolgens een pijnlijke dood te sterven. Dit gebeurt vooral vaak bij dieren zoals knobbelzwanen die te groot zijn om via hagel direct gedood te worden. Is de staatssecretaris bereid tot het toevoegen van hagelpatronen aan artikel 3.10? Zo nee, waarom niet?

Artikel 3.13 van het ontwerpbesluit staat het gebruik toe van geweren met gladde lopen, geschikt voor hagelpatronen, en geweren met getrokken lopen, geschikt voor kogelpatronen. Ook een geweer waarop beide soorten lopen toepasbaar zijn, is toegestaan. Afhankelijk van de toegepaste loop wordt het geweer aangemerkt als hagelgeweer of kogelgeweer. Hagelgeweren worden gebruikt bij het doden van kleinere diersoorten en kogelgeweren bij grotere diersoorten. Hagelgeweren zijn voor het doden van kleinere dieren een effectief middel en het gebruik daarvan leidt niet tot onnodig lijden. Om die reden wordt in de artikelen 3.13 tot en met 3.15 het gebruik van het hagelgeweer toegestaan.

Bij de bejaagbare soorten gaat het om kleinere diersoorten, waarvoor het hagelgeweer kàn worden ingezet, ingeval van konijnen en houtduiven, en moèt worden ingezet, ingeval van hazen, fazanten en wilde eenden (artikel 3.15, tweede en derde lid). Bij de inzet van het geweer voor het doden van dieren op grond van een ontheffing of vrijstelling van de wettelijke verboden kunnen ook grotere dieren, namelijk reeën, edelherten, damherten of zwijnen, aan de orde zijn. Daarvoor mogen ingevolge artikel 3.15, eerste lid, uitsluitend kogelgeweren worden gebruikt met kogelpatronen die voldoende trefenergie hebben om de betrokken dieren in één keer te doden. Voor de overige diersoorten geldt dat in de desbetreffende ontheffing of vrijstelling ter zake van de aard van het te gebruiken geweer nadere voorschriften worden opgenomen of regels worden gesteld.

Handel in (producten van) dode vogels

Artikel 3.16 van de ontwerpregeling bevat een vrijstelling voor het verkopen, vervoeren voor verkoop, onder zich hebben voor verkoop of ten verkoop aanbieden van een dode vogel of producten daarvan die zijn verkregen in het kader van schadebestrijding of overlastbestrijding. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen benadrukken dat faunabeleid gericht dient te zijn op het beschermen van dieren en het voorkomen van schade veroorzaakt door dieren in het wild. Niet op het faciliteren van jagers en poeliers.

Het toestaan van de handel in en consumptie van dode dieren en hun producten stimuleert de vraag en kan leiden tot het opzettelijk doden van meer vogels omdat daar geld mee kan worden verdiend. Met een handelsverbod wordt voorkomen dat de vraag stijgt en er daardoor meer vogels zullen worden gedood dan nodig is. Is de staatssecretaris daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?

Tegen de verhandeling van producten van dieren die geoorloofd zijn gedood in het kader van de schade- of overlastbestrijding en populatiebeheer bestaat uit een oogpunt van soortenbescherming geen bezwaar, omdat schadebestrijding, overlastbestrijding en populatiebeheer op gecontroleerde wijze geschieden op basis van een vrijstelling of ontheffing van de provincie of – ingeval van soorten die landelijk schade veroorzaken (artikelen 3.1 tot en met 3.4 van deze regeling) en ingeval op grond van artikel 1.3, vijfde lid, van de wet de bevoegdheid bij het Rijk ligt – de Minister van Economische Zaken. Het gebruik van de dode dieren – in het bijzonder voor consumptie – in plaats van vernietiging daarvan is bij uitstek te beschouwen als duurzaam, zoals ook tijdens de parlementaire behandeling van het voorstel voor de Wet natuurbescherming zowel van de zijde van Tweede Kamer als de regering is aangegeven.[1]

[1] Kamerstukken II 2014/15, 33 348, nr. 175, blz. 48, 106-108..

Het houden van vogels in gevangenschap

Artikel 3.28 regelt dat alle Nederlandse vogels - mits geboren in gevangenschap - gehouden mogen worden. In de praktijk is deze bepaling niet handhaafbaar en leidt het tot vangen van wilde vogels en tot het vals ringen van deze vogels op grote schaal. De ringen zelf worden gemanipuleerd, opgerekt, uitgeboord, doorgeknipt en op andere manieren bewerkt. Gesloten pootringen worden bij kuikens in het veld aangebracht, waarna de jongen vlak voor het uitvliegen worden gevangen en via de pootringen worden geregistreerd als ‘gefokt’. Deze leden concluderen dat een waterdicht systeem ontbreekt waarmee wildvang wordt voorkomen. Zij vragen de staatssecretaris dan ook om een verbod op het houden van vogels die ook in het wild voorkomen. Is de staatssecretaris daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?

De Vogelrichtlijn heeft geen betrekking op gefokte vogels en schrijft dan ook geen verbod voor op het houden van gefokte vogels die ook in het wild voorkomen. In het ontwerpbesluit en de ontwerpregeling worden aanvullende regels gesteld inzake het ringen van gefokte vogels en het bijhouden van administraties om een goede controle op het illegaal onttrekken aan de natuur van vogels mogelijk te maken. In dat licht vind ik een totaalverbod op het houden van gefokte vogels die ook in het wild voorkomen niet nodig.

(w.g.) Martijn van Dam

Staatssecretaris van Economische Zaken

Wij staan voor:

Interessant voor jou

Bijdrage Wassenberg AO Luchtvaart 01-06-2016

Lees verder

Bijdrage Thieme Debat over het vrijhandelsverdrag met Canada (CETA) en met de VS (TTIP)

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer