Kamer­vragen aan de ministers van VROM, LNV en van Financiën over de aantasting van biodi­ver­siteit door de akkerbouw


Indiendatum: jan. 2010

Vragen van het lid Ouwehand (Partij voor de Dieren) aan de ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Financiën over de aantasting van biodiversiteit door de akkerbouw

1. Bent u bekend met het onderzoek van negen Europese universiteiten waaruit blijkt dat verdubbeling van de reguliere agrarische productie in een bepaald gebied leidt tot een halvering van het aantal wilde plantensoorten? Zo ja, welke waarde kent u toe aan dit onderzoek, waaraan ook de Wageningen Universiteit heeft meegewerkt?

2. Hoe beoordeelt u de conclusie van het onderzoek dat het negatieve effect van bestrijdingsmiddelen in de akkerbouw op de biodiversiteit doorslaggevend en blijvend is? Welke consequenties verbindt u aan die conclusie in het licht van de kabinetsdoelstelling om het verlies aan biodiversiteit in 2010 een halt toe te roepen en ervoor te zorgen dat in 2020 ‘duurzame condities zijn voor het voortbestaan van alle soorten en populaties die in het recente verleden (1982) van nature in ons land voorkwamen’?

3. Bent u nog steeds van mening dat, ondanks alle internationale en nationale beleidsvoornemens en acties, biodiversiteit nog steeds door menselijk gedrag wordt aangetast, dat een grotere effectiviteit bitter noodzakelijk is en dat zowel binnen als buiten Nederland extra inspanningen nodig zijn?

4. Bent u tevreden over de resultaten die u tot nu toe hebt behaald met uw Beleidsprogramma Biodiversiteit? Zo ja, waar is die tevredenheid op gebaseerd als uit de gegevens van de IUCN blijkt dat de lijst met bedreigde en uitgestorven plant- en diersoorten nog altijd groeit?

5. Deelt u de mening dat het terugdringen van het gebruik van insecticiden en fungiciden, zoals bepleit door de onderzoekers, een concrete maatregel is die een belangrijke bijdrage kan leveren aan de door u gewenste grotere effectiviteit in de bescherming van biodiversiteit? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer een voorstel tegemoet zien waarin u het gebruik van insecticiden en fungiciden vergaand aan banden legt? Zo neen, waarom is het terugdringen van het gebruik van insecticiden en fungiciden volgens u niet effectief in de opgave om de biodiversiteit te behouden?

6. Welke kansen ziet u voor uw biodiversiteitsbeleid in de conclusie dat biologische akkerbouw en het gebruik van natuurlijke bestrijdingsmiddelen een positief effect hebben op flora en fauna? Bent u bereid deze kansen te benutten door een duidelijker koppeling te leggen tussen de biodiversiteitsdoelen van het kabinet en het landbouwbeleid? Zo ja, op welke concrete acties kan de Kamer op dit gebied verwachten van het kabinet? Zo neen, waarom niet?

7. Deelt u de zorg van de onderzoekers dat door het gebruik van insecticiden en fungiciden en de afname van de biodiversiteit die dit tot gevolg heeft, de mogelijkheden voor biologische bestrijding afnemen? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo neen, kunt u uitleggen waarom niet?

8. Deelt u de zorg van de Europese Commissie over de geschatte kosten van 1,1 triljoen euro per jaar in het jaar 2050 als gevolg van het verlies van plant- en diersoorten1 ? Zo ja, bent u bereid de kosten van het verlies van ecosysteemdiensten voortaan duidelijk te specificeren in de Rijksbegroting? Zo neen, waarom niet?

1 Metro, 25 januari 2010, “Uitsterven diersoorten is kostbaar”

Indiendatum: jan. 2010
Antwoorddatum: 27 jan. 2010

Geachte Voorzitter,

Hierbij stuur ik u, mede namens de ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) en van Financiën, de antwoorden op vragen van het lid Ouwehand (PvdD) over aantasting van biodiversiteit door de akkerbouw.

Vraag 1
Bent u bekend met het onderzoek van negen Europese universiteiten waaruit blijkt dat verdubbeling van de reguliere agrarische productie in een bepaald gebied leidt tot een halvering van het aantal wilde plantensoorten 1)?
Zo ja, welke waarde kent u toe aan dit onderzoek, waaraan ook de Wageningen Universiteit heeft meegewerkt?

Antwoord
Ja, ik ben bekend met dit onderzoek. Het onderzoek geeft aan dat het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen leidt tot een vermindering van de biodi­versiteit van akkers. Ik beschouw het onderzoek als een ondersteuning van de inzet om te komen tot een geïntegreerde gewasbescherming waarbij waar mogelijk voorrang wordt gegeven aan niet-chemische methoden. Het onderzoek is gebaseerd op data uit negen lidstaten. Het is daarmee ook een ondersteuning van de “EU-Richtlijn voor een duurzaam gebruik van pesticiden”.

Vraag 2
Hoe beoordeelt u de conclusie van het onderzoek dat het negatieve effect van bestrijdingsmiddelen in de akkerbouw op de biodiversiteit doorslaggevend en blijvend is? Welke consequenties verbindt u aan die conclusie in het licht van de kabinetsdoelstelling om het verlies aan biodiversiteit in 2010 een halt toe te roepen en ervoor te zorgen dat in 2020 ‘duurzame condities zijn voor het voortbestaan van alle soorten en populaties die in het recente verleden (1982) van nature in ons land voorkwamen’?

Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 1. Daarnaast merk ik op dat bij de toelating van de middelen beoordeeld wordt of de negatieve effecten van het gebruik van middelen aanvaardbaar zijn voor mens, dier en milieu. Omdat de biodiversiteit van Nederlandse akkerbouwpercelen een relatief klein deel van de totale Nederlandse biodiversiteit vormt, is er geen aanleiding er speciale consequenties aan te verbinden in het licht van genoemde biodiversiteitdoelstellingen op nationaal schaalniveau.

Vraag 3
Bent u nog steeds van mening dat, ondanks alle internationale en nationale beleidsvoornemens en acties, biodiversiteit nog steeds door menselijk gedrag wordt aangetast, dat een grotere effectiviteit bitter noodzakelijk is en dat zowel binnen als buiten Nederland extra inspanningen nodig zijn?

Antwoord
Ja, zowel binnen als buiten Nederland zijn inspanningen die de aantasting van de biodiversiteit terugdringen nog steeds nodig. Nederland levert momenteel extra inspanningen in het kader van het recente beleidsprogramma “Biodiversiteit werkt: voor natuur, voor mensen, voor altijd”.

Vraag 4
Bent u tevreden over de resultaten die u tot nu toe hebt behaald met uw Beleidsprogramma Biodiversiteit? Zo ja, waar is die tevredenheid op gebaseerd als uit de gegevens van de International Union for Conservation of Nature (IUCN) blijkt dat de lijst met bedreigde en uitgestorven plant- en diersoorten nog altijd groeit?

Antwoord
Ja, ik ben tevreden over de resultaten die tot nu toe zijn behaald met het beleidsprogramma “Biodiversiteit werkt: voor natuur, voor mensen, voor altijd”. Voor de zomer krijgt u, zoals ik heb toegezegd, de tussentijdse rapportage over de voortgang van dit beleidsprogramma.

Vraag 5
Deelt u de mening dat het terugdringen van het gebruik van insecticiden en fungiciden, zoals bepleit door de onderzoekers, een concrete maatregel is die een belangrijke bijdrage kan leveren aan de door u gewenste grotere effectiviteit in de bescherming van biodiversiteit? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer een voorstel tegemoet zien waarin u het gebruik van insecticiden en fungiciden vergaand aan banden legt? Zo nee, waarom is het terugdringen van het gebruik van insecticiden en fungiciden volgens u niet effectief in de opgave om de biodiversiteit te behouden?

Antwoord
Zoals aangegeven bij mijn antwoord onder 1 ben ik een voorstander van geïntegreerde gewasbescherming waarbij de inzet van chemische middelen, zoals fungiciden en insecticiden, tot een minimum wordt beperkt. Dit is ook verwoord in de Nota Duurzame Gewasbescherming waarin het nationale beleid tot 2010 is vastgelegd. Daarnaast is dit één van de opgaven van de genoemde EU-Richtlijn. In het kader van deze richtlijn zal in 2012 een nationaal actieplan worden ingediend bij de Europese Commissie.

De Nota Duurzame Gewasbescherming wordt in 2010/2011 geëvalueerd door het Planbureau voor de leefomgeving. Uit deze beleidsevaluatie zal blijken of de doelstellingen van de nota zijn gerealiseerd, wat de onderliggende oorzaken zijn als dat niet zo is en wat in dat geval de resterende beleidsopgave is. Deze zal dan worden gecombineerd met de beleidsopgaven voor de Kaderrichtlijn Water en de Richtlijn voor een duurzaam gebruik van pesticiden. Op basis hiervan zal dan het nationale actieplan worden opgesteld.

Vraag 6
Welke kansen ziet u voor uw biodiversiteitbeleid in de conclusie dat biologische akkerbouw en het gebruik van natuurlijke bestrijdingsmiddelen een positief effect hebben op flora en fauna? Bent u bereid deze kansen te benutten door een duidelijkere koppeling te leggen tussen de biodiversiteitdoelen van het kabinet en het landbouwbeleid? Zo ja, welke concrete acties kan de Kamer op dit gebied verwachten van het kabinet? Zo nee, waarom niet?

Antwoord
Ik zie, zowel voor de biologische als de gangbare akkerbouw, kansen om het gebruik van natuurlijke bestrijdingsmiddelen te stimuleren. Op 23 september jl. heeft de minister van VROM met u de evaluatie van de beleidsbrief agrobiodiversiteit (TK, 2004-2005, nr. 26 407) besproken, die u begin 2009 is aangeboden. Onder andere kwam toen aan de orde dat de rijksoverheid, samen met LTO en NAJK, een aantal jaren geleden het onderzoeksprogramma Functionele Agrobiodiversiteit (LTO-FAB) en het stimuleringsprogramma (Spade) heeft opgezet. Dit programma beoogt het duurzaam gebruik van biodiversiteit te stimuleren. Deze aanpak heeft laten zien dat het functioneel gebruik van akkerranden, naast een remmend effect op het gebruik van chemische gewasbeschermings­middelen, een positief effect op biodiversiteit heeft. Tevens draagt het bij aan andere maatschappelijk gewaardeerde zaken, zoals beleving van het landschap en recreatie. Om die reden heeft het kabinet vorig jaar in de brief van 14 april 2009 bij het uitvoeringsprogramma van het beleidsprogramma “Biodiversiteit werkt: voor natuur, voor mensen, voor altijd” aangekondigd in 2010 met een plan van aanpak voor de Groenblauwe dooradering te komen. Daarnaast is in deze brief aangegeven dat, op basis van de "Houtskoolschets Europees Landbouwbeleid 2020", het kabinet via de hervorming van het GLB zal streven maximaal bij te dragen aan het behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit. Voorts geldt dat het gebruik van natuurlijke en biologische bestrijdingsmiddelen wordt gestimuleerd als dat een lagere milieubelasting tot gevolg heeft. In diverse teelten wordt in toenemende mate van dergelijke middelen gebruik gemaakt. Het bij het antwoord op vraag 5 genoemde nationale actieplan zal daarvoor nadere acties benoemen.

Vraag 7
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat ondanks het gevoerde beleid van de afgelopen decennia, het gebruik van pesticiden nog steeds desastreuze consequenties heeft voor wilde planten en dieren? Zo ja, welke concrete acties kan de Kamer op dit gebied verwachten van het kabinet? Zo nee, waarom niet?

Antwoord
Ik deel de conclusie van het onderzoek dat de inzet van gewasbeschermings­middelen een negatief effect heeft op de biodiversiteit van de akker. Echter, op akkers is de aanwezigheid van andere planten dan het geteelde gewas juist ongewenst en wordt dan ook bestreden. De effecten van het gebruik van middelen op vogels en zoogdieren maakt onderdeel uit van de toelatingsbeoordeling. Binnenkort wordt daarvoor in EU-verband een richtsnoer vastgesteld. In het kader van het vigerende beleid lopen twee sporen. Het ene spoor is gericht op een verminderde afhankelijkheid van chemische gewasbeschermingsmiddelen met als doel een lagere belasting van natuur en milieu. Zo heb ik recentelijk opdracht gegeven tot de uitvoering van een promotiecampagne voor “best practices” van gewasbeschermingsmaatregelen. Daarnaast vindt onder meer onderzoek plaats naar schadedrempels om de inzet van noodzakelijke chemische middelen zo nauwkeurig mogelijk te kunnen bepalen en daarmee zoveel mogelijk gebruik te maken van de daaraan voorafgaande natuurlijke plaagbestrijding. Het andere spoor is gericht op de inzet van natuurlijke plaagbestrijding. Hierbij is het demo­project Functionele Agrobiodiversiteit in de Hoekse Waard van groot belang. Bij dit project wordt onderzoek gedaan naar optimale condities voor natuurlijke plaag­bestrijding. Voor beide sporen zal de komende jaren een aanzienlijke inzet worden geleverd bij de ontwikkeling en verspreiding van kennis.

Vraag 8
Deelt u de zorg van de onderzoekers dat door het gebruik van insecticiden en fungiciden en de afname van de biodiversiteit die dit tot gevolg heeft, de mogelijkheden voor biologische bestrijding afnemen? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?

Antwoord
Ja, ik deel deze zorg. Bij biologische bestrijding op de akker gaat het om natuurlijke bestrijding van plaagdieren (schadelijk insecten) door inzet van roofinsecten of micro-organismen (bacteriën, schimmels e.d.). Daarbij wordt in de toelatingsbeoordeling van chemische middelen rekening gehouden met effecten op niet-doelwit-planten en niet-doelwit-arthropoden. Zie ook het antwoord op vraag 7 over FAB.

Vraag 9
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat om de biodiversiteit te herstellen en de kansen voor biologische bestrijding te benutten, het noodzakelijk is om snel in heel Europa om te schakelen naar een systeem waarin minimaal gebruik wordt gemaakt van pesticiden? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan en welke concrete acties kan de Kamer op dit gebied verwachten van het kabinet? Zo nee, waarom niet?

Antwoord
Ja, ik deel de conclusie dat het noodzakelijk is om in heel Europa om te schakelen naar een systeem waarin minimaal gebruik wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. De Richtlijn voor een duurzaam gebruik van pesticiden voorziet in een verplichting hiertoe in artikel 14, waarin onder meer wordt gesteld: “De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om bestrijding met een lage pesticideninzet te bevorderen, waarbij zij waar mogelijk voorrang geven aan niet-chemische methoden, zodat professionele gebruikers van pesticiden overschakelen op praktijken en producten die binnen het gehele voor de bestrijding van een bepaald schadelijk organisme ter beschikking staande aanbod het laagste risico voor de gezondheid van de mens en het milieu opleveren.” Zoals eerder aangegeven voorziet de Richtlijn tevens in een verplichting tot het indienen van een nationaal actieplan in 2012.

Vraag 10
Deelt u de zorg van de Europese Commissie over de geschatte kosten van 1,1 triljoen euro per jaar in het jaar 2050 als gevolg van het verlies van plant- en diersoorten 2)? Zo ja, bent u bereid de kosten van het verlies van ecosysteem­diensten voortaan duidelijk te specificeren in de Rijksbegroting? Zo nee, waarom niet?

Antwoord
Ja, ik deel de zorg van de Europese Commissie. Wat de precieze economische gevolgen voor Nederland zullen zijn, is op dit moment moeilijk te bepalen. Dit komt omdat het op dit moment nog lastig is de economische waarde van het verlies van verschillende ecosysteemdiensten te bepalen. Dit is een van de redenen dat de kosten voor het verlies van ecosysteemdiensten niet te specifice­ren zijn in de rijksbegroting. Een andere reden is dat in de rijksbegroting de geraamde kasuitgaven en ontvangsten van de rijksoverheid staan. De directe kosten die behoren bij het verlies van ecosysteemdiensten zijn geen kasuitgave noch inkomsten van de rijksoverheid.

De belangrijkste functie van de rijksbegroting is namelijk de autorisatiefunctie en in het verlengde daarvan de decharge­functie van het jaarverslag. De Staten-Generaal verlenen de regering autorisatie tot het aangaan van verplichtingen en het doen van kasuitgaven. Aangezien er geen directe relatie is tussen het verlies van ecosysteemdiensten en de uitgaven is er geen reden deze informatie op te nemen. Wel wordt in de rijksbegroting getracht de effecten van beleid in beeld te brengen, onder meer met een indicator die de ontwikkeling laat zien van de mate waarin soorten in ons land bedreigd zijn.

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN

VOEDSELKWALITEIT,

G. Verburg

1) Geiger, F. et al. Persistent negative effects of pesticides on biodiversity and biological control potential on European Farmland. Basic and Applied Ecology (2010), doi:10.1016/jbaae.2009.12.001

2) Metro, 25 januari 2010: “Uitsterven diersoorten is kostbaar”

Interessant voor jou

Kamervragen aan de minister van LNV over de politiek van minder vlees eten

Lees verder

Kamervragen aan de minister van LNV over in beslag genomen honden

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer