Schrif­­te­­lijke inbreng over de Landbouw- en Visse­rijraad van 11-12 december 2022


6 december 2022

Inbreng schriftelijk overleg Landbouw en Visserijraad van 11 en 12 december

Dierenwelzijn

De leden lezen dat de Europese Commissie tijdens de komende Raad een presentatie zal geven over de evaluatie van de dierenwelzijnswetgeving. In de evaluatie wordt terecht, zij het in zeer eufemistische bewoordingen, geconcludeerd dat er sprake is van een “suboptimaal niveau van welzijn”. De huidige EU-wetgeving op het gebied van dierenwelzijn is volgens de commissie dan ook niet geschikt om aan de huidige en toekomstige behoeften te voldoen. Ook is handhaving van huidige regels onvoldoende en vormt naleving bij bepaalde bedwelmingsmethoden, het routinematig afknippen van biggenstaarten en bij diertransporten een “grote uitdaging”. Met de grote drama’s voor ogen die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden met lange afstandsdiertransporten over zee en over land, in hitte en kou, zien de leden dit laatste als understatement. Verbetering van de bescherming van dieren over de hele linie is kei- en keihard nodig. Het is dan ook meer dan tijd om dit aan te pakken.

Voor een aantal diersoorten bestaat amper of zelfs geen (specifieke) regelgeving, zoals voor (kweek)vissen en octopussen. Een recente analyse van de NVWA (‘Visketen in Beeld’) stelt daarbij dat er risico’s voor het dierenwelzijn, de diergezondheid en de natuur kleven aan de vangst, opslag, doding en kweek van ‘vis’. Ook kreeften kennen geen wettelijke bescherming in de dierenwelzijnswetgeving en dat terwijl EFSA heeft erkend dat kreeften gevoel hebben. De leden van de Partij voor Dieren vinden dat het welzijn van kreeften, schaaldieren, vissen en octopussen meegenomen moet worden in de dierenwelzijnswetgeving. Deelt de minister deze mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat de minister ervoor zorgen dat welzijn van vissen, schaaldieren, en octopussen meegenomen zal worden in de herziening van de dierenwelzijnswetgeving? Is de minister het daarbij eens dat er mogelijk een verbod komt op het vangen, opslaan, doden en kweken van die soorten waarvan het welzijn niet kan worden gegarandeerd? Zo nee, waarom niet?

En hoe gaat de minister ervoor zorgen dat een verbod op het levend koken van krabben en kreeften meegenomen wordt in de herziening van de dierenwelzijnswetgeving, gezien de oproep van de Kamer in de aangenomen motie Wassenberg/De Groot (35 925 XIV, nr. 6) en inzet van voormalig LNV minister om levend koken van kreeften en krabben te verbieden.

De leden lezen dat tijdens de komende Raad zal worden gevraagd naar de mening van de lidstaten over de geplande herziening van de dierenwelzijnswetgeving. Zal de minister zich onverkort inzetten voor de herziening van de dierenwelzijnsregelgeving zoals deze is gepland in 2023? En tevens voor de uitvoering van het plan voor het uitfaseren van kooihuisvesting in 2027?

Al een aantal jaar wordt door Nederlandse bewindspersonen verwezen naar deze herziening van Europese regelgeving met betrekking tot het houden van dieren en diertransporten. Meestal als motivatie om zelf nog geen actie te ondernemen. Inmiddels zijn er lidstaten die op een aantal dossiers al wel zelf scherpere maatregelen invoeren, zoals bijvoorbeeld Duitsland en Frankrijk. Desondanks blijft Nederland zich koploper en kartrekker noemen binnen Europa. Wanneer gaat deze minister over tot het nemen van nationale maatregelen?

Verordening landbouwgif

De leden van de Partij voor de Dierenfractie bedanken de minister voor zijn antwoorden op de spoed-Kamervragen van het lid Vestering over de afgezwakte Nederlandse inzet voor de nieuwe Europese landbouwgifverordening.[1] Zij hebben nog wel enkele zorgen over deze beantwoording en daarom hebben zij onderstaande vervolgvragen.

De minister schrijft dat uit het beleidskader in het BNC-fiche volgt dat Nederland in Europa pleit voor (slechts) beperkingen op het gebruik van bestrijdingsmiddelen binnen de landbouw in gevoelige gebieden – en dus niet voor een verbod op het gebruik binnen de landbouw (tenzij verwaaiing of afspoeling vanaf het landbouwperceel naar het milieu niet kan plaatvinden). Kan de minister uitleggen hoe die positie uit het beleidskader uit het BNC-fiche volgt, wanneer deze leden in het BNC-fiche letterlijk kunnen lezen: “Het kabinet staat op zich positief tegenover de verplichting om in gevoelige gebieden en in oppervlaktewater geen gewasbeschermingsmiddelen meer te mogen gebruiken én in zones van 3 meter rondom deze gebieden en oppervlaktewater”? Deelt de minister het inzicht dat een verplichting om geen landbouwgif meer te gebruiken anders is dan slechts beperkingen op het gebruik binnen de landbouw? Deze leden ontvangen graag een uitleg van de minister over de reden dat zijn inzet hierop is veranderd.

In reactie op de vierde vraag van de set Kamervragen van het lid Vestering[2] antwoordt de minister dat “uit het beleidskader in het BNC fiche volgt dat volgens de Nederlandse inzet het landbouwkundig gebruik van (bepaalde) gewasbeschermingsmiddelen in gevoelige gebieden mogelijk is, zolang ervoor gewaakt wordt dat milieu-, water- of natuurdoelen niet in gevaar komen”. Kan de minister bevestigen dat in Nederland pesticiden tot diep in beschermde natuurgebieden teruggevonden worden?[3] En kan hij bevestigen dat de natuurkwaliteit in Nederland reeds stevig onder druk staat? Kan hij bevestigen dat de waterkwaliteitsdoelen van de KRW nog een zeer grote opgave vormen voor Nederland? Erkent de minister dat het huidige beleid en de huidige wettelijke beperkingen tot nu toe onvoldoende effectief zijn geweest om de milieu-, water- of natuurdoelen te halen? Waarom denkt de minister dan dat er nog landbouwkundig gebruik mogelijk is in gevoelige gebieden, zonder dat dat de milieu-, water- of natuurdoelen in gevaar brengt? Indien de minister toch in blijft zetten op slechts gebruiksbeperkingen: welke gebruiksbeperkingen stelt hij dan voor?

In het antwoord op vraag zes van de genoemde set Kamervragen[4] schrijft de minister: “Nederland heeft die bepaling geïmplementeerd door emissiebeperkende maatregelen in het Activiteitenbesluit milieubeheer en daarnaast door verwijzing naar de beheerplannen voor Natura 2000-gebieden en KRW stroomgebiedsplannen.” Kan de minister uiteenzetten waarom hij vindt dat de genoemde emissiebeperkende maatregelen voldoende vindt om aan art. 12 van de nu geldende Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden te voldoen? Kan hij bevestigen dat dat artikel uitgaat van een verbod op of minimalisatie van het gebruik van landbouwgif in bepaalde gevoelige gebieden zoals Natura 2000-gebieden en KRW-beschermde gebieden? Kan de minister uitleggen waarom de Nederlandse emissiebeperkende maatregelen volgens hem net zo stevig zijn als een verbod of minimalisatie van het gebruik?

Tot slot hebben deze leden grote zorgen over het standpunt van de minister dat bij de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming (integrated pest management, IPM) flexibiliteit toegestaan zou moeten zijn. De minister erkent dat de kern van IPM de volgordelijkheid is: “eerst preventie, dan monitoring, dan inzet van niet-chemische methoden en als het echt niet anders kan dan een doelgerichte inzet van chemische gewasbeschermingsmiddelen. En tenslotte een evaluatie van de effectiviteit van de maatregelen.” Beaamt de minister dat wanneer deze volgordelijkheid niet strikt gevolgd wordt, er te makkelijk naar chemische middelen gegrepen zal worden (zoals nu vaak staande praktijk is) en er dus geen sprake meer is van IPM? Erkent de minister dat wanneer hij pleit voor flexibiliteit in het toepassen van IPM, hij eigenlijk pleit tegen de algemene toepassing van IPM? Zo ja, waarom kiest hij hiervoor?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren roepen de minister op om zijn inzet voor de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen flink aan te scherpen en vast te houden aan de oorspronkelijke inzet om het gebruik van pesticiden in kwetsbare gebieden te verbieden, zowel binnen als buiten de landbouw. Tevens roepen deze leden de minister op om zijn verzet tegen een algemene verplichting voor IPM te staken.

SCoPAFF

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden het onacceptabel dat de minister instemt met de verlengingen van giffen waarvan de wettelijk verplichte veiligheidstoetsen nog niet zijn afgerond, en waarvan al stevige aanwijzingen zijn dat deze giffen zeer schadelijk zijn. Deze leden roepen de minister dan ook op om tegen de procedurele verlengingen bij het SCoPAFF-overleg van 8 en 9 december te stemmen. Dit komt voornamelijk door de stoffen metiram (waarvan het RIVM aangeeft dat het een vergelijkbare structuur heeft als stoffen die in verband worden gebracht met neurodegeneratieve aandoeningen), dimoxystrobine (waarvan de EFSA risico’s voor het milieu heeft geconstateerd) en oxamyl (waarvan de EFSA risico’s voor toepassers, consumenten en het grondwater heeft geconstateerd). De minister dient het voorzorgsprincipe te hanteren en niet akkoord te gaan met verlengingen van deze – reeds verlopen – toelatingen.

[1] Kamerstuk 2022D50930
[2] Kamerstuk 2022D50930
[3] https://www.trouw.nl/duurzaamheid-economie/landbouwgif-zit-diep-in-de-beschermde-natuur~b044bfb6/
[4] Kamerstuk 2022D50930

Wij staan voor:

Interessant voor jou

Bijdrage Wassenberg aan begroting Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 2023

Lees verder

Bijdrage Van Raan aan debat over debat over doorstroomvennootschappen (brievenbusfirma's)

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer