Inbreng Tijde­lijke wet maat­re­gelen COVID-19


20 augustus 2020

Algemeen deel

1. Inleiding
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben grote problemen met deze wet. Het kabinet kan in de begeleidende tekst wel veelvuldig stellen dat ze met deze wet juist de legitimiteit en democratische controle willen vergroten, daar blijkt uit de wettekst zelf niks van. Dat is ernstig, omdat burgers in een democratische rechtsstaat als Nederland van hun regering mogen verwachten dat die zorgvuldig omgaat met de grondrechten en de staatsrechtelijke verhoudingen. Ook, of misschien wel júist bij een crisis als de uitbraak van een besmettelijke infectieziekte die het leven en de gezondheid van (kwetsbare) mensen bedreigt en die kan leiden tot overbelasting van de zorg en de mensen die daar werken.

Toen COVID-19 in China was uitgebroken en door het (vakantie)reisgedrag van mensen ook in Nederland terecht was gekomen, ontstond er een situatie waar de meest vooraanstaande virologen, ook uit eigen land, al jaren voor waarschuwen: door het gesol met dieren door de mensen zullen nieuwe infectieziekten ontstaan waar geen mens immuniteit tegen heeft, en waarvan niet bekend is hoe besmettelijk en hoe dodelijk hij precies zal zijn. Met de per definitie beperkte informatie die aan het begin van zo’n crisis beschikbaar is, zal een overheid het voorzorgsbeginsel moeten toepassen, en kan niet altijd worden vermeden dat dat botst met andere belangrijke beginselen, zoals de persoonlijke vrijheden die we kennen in dit land. De Partij voor de Dieren heeft in die uitbraakfase de maatregelen die tot doel hadden om mensen met een kwetsbare gezondheid te beschermen en ons zorgstelsel, met name de IC’s, zo veel mogelijk te ontlasten gesteund. Acute actie was immers nodig. Het langdurig inperken van democratische vrijheden en het daarbij buitenspel zetten van het parlement, is voor deze leden echter een brug te ver. Wanneer de grondrechten in het geding zijn, moet het parlement kunnen meepraten en –beslissen over eventuele (tijdelijke) inperking daarvan.

De wet die voorligt schendt dat constitutionele beginsel en geeft de minister de volledige ruimte om met eigen regelingen vergaande beperkingen aan het gedrag van burgers op te leggen.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren waren eerder al onaangenaam verrast toen zij in de consultatieversie konden lezen dat het kabinet zichzelf verregaande bevoegdheden wilde toekennen. De Partij voor de Dieren wijst erop dat het voor het vertrouwen van de bevolking in de regering bepaald niet heeft geholpen dat de minister een ontwerpwet presenteerde die de vrijheden van burgers en parlement zo verregaand beperkten en zo slecht onderbouwde waarom het nodig zou zijn om zulke ingrijpende bevoegdheden over te hevelen naar het kabinet. Ondanks alle stevige kritiek, inclusief van de Raad van State, is de wet die het kabinet uiteindelijk aan de Kamer stuurde niet fundamenteel aangepast – terwijl dat dus wel had gemoeten.

De wet die voorligt kan niet los worden gezien van het optreden van het kabinet sinds de uitbraak van de coronacrisis. Niemand trekt in twijfel dat de epidemie onder controle moet worden gehouden in het belang van kwetsbare mensen en het voorkomen van overbelasting van de zorg, maar het kabinet heeft de basis daarvoor zélf niet op orde en toont bij de maatregelen die ze wél treft naar het oordeel van de Partij voor de Dieren te weinig erkenning voor de andere belangen die in het geding zijn. Het kabinet verzuimt inzichtelijk te maken hoe de weging tussen het belang van de gezondheid en het belang van bijvoorbeeld de vrijheden in onze democratische rechtsstaat wat hem betreft moet worden gemaakt. De ondoordachte plannen die de afgelopen periode door het kabinet zijn gelanceerd – voor een corona-app, voor een quarantaineplicht en met concept-coronawet – hebben evenmin bijgedragen aan het vertrouwen dat dit kabinet zorgvuldig om zal gaan met de verregaande bevoegdheden die dit wetsvoorstel aan hem toekent.

De Partij voor de Dieren wil dan ook dat deze wet op de kortst mogelijke termijn wordt ingetrokken. Een kabinet dat haar eigen beleid niet op orde krijgt en zich daarom extra en verstrekkende wettelijke bevoegdheden wil toekennen bewandelt de verkeerde weg.

2. Achtergrond

Het verbaast de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren verder dat in de Memorie van Toelichting (MvT) nergens gesproken wordt over de aanleiding voor deze wet. Als een crisis zo ernstig is dat er zelfs een wet voorligt om het kabinet vergaande bevoegdheden toe te kennen, mag men verwachten dat de oorzaak van die crisis wordt erkend – én dat duidelijk wordt gemaakt wat het kabinet gaat doen om herhaling te voorkomen.

Het COVID-19 virus lijkt gezien te worden als een natuurverschijnsel. Maar de uitbraak van dit virus is in hoge mate te wijten aan de wijze van omgang met dieren door de mens. Voor de uitbraak van het huidige COVID-19 virus zijn er ook in het verleden al vele anderen zoönoses geweest die een groot gevaar voor de volksgezondheid hebben gevormd (o.a. MERS, SARS, ZIKA, vogelgriep). En als we onze omgang met de levende omgeving niet drastisch herzien, als we niet overstappen van het egocentrale denken naar het ecocentrale denken, is het slechts een kwestie van tijd tot we geconfronteerd worden met de volgende zoönotische ziekte die zich als een pandemie over de wereld verspreid. De recente berichtgeving over een nieuw virus dat van varkens naar mensen overspringt onderstreept die stelling.[1]

Kan de minister verder bevestigen dat er sinds 1980 ongeveer elke 4 maanden ergens op aarde een nieuwe infectieziekte in de mens wordt aangetroffen?[2] Kan de minister bevestigen dat 75% van de nieuwe infectieziekten bij mensen direct of indirect afkomstig is van dieren?[3] Kan de minister bevestigen dat de milieuorganisatie van de Verenigde Naties (UNEP) in 2016 in een publicatie aangaf dat er vijf belangrijke factoren zijn die bijdragen aan het ontstaan van dit soort zoönosen: namelijk ontbossing en veranderend landgebruik, de veehouderij, illegale handel in wilde dieren, klimaatverandering en het gebruik van antibiotica (in de bio-industrie)?[4] Kan de minister bevestigen dat we dus de omgang met onze leefomgeving fundamenteel moeten herzien als we dit soort uitbraken – en dit soort omstreden wetten - in de toekomst willen voorkomen?

2.1. Voorgeschiedenis

De leden willen allereerst hun ongenoegen kenbaar maken over de wijze waarop deze wet tot stand is gekomen. Dat was een onzorgvuldig en chaotisch proces. Het kabinet heeft in april aangegeven dat deze wet binnen enkele weken te verwachten was en dat is niet het geval gebleken. Op verzoeken van de Kamer om nadere informatie over het tijdspad kwam geen andere reactie dan dat het kabinet ernaar streefde de wet spoedig aan te bieden. Hiermee werd de Kamer maandenlang voorgehouden dat de wet elk moment kon worden aangeboden. De leden vragen de minister waarom het zo lang geduurd heeft en waarom de Kamer niet nauwkeuriger geïnformeerd is over het tijdspad? Zij vragen dit niet alleen omdat de Kamer een ander tijdspad werd voorgehouden maar ook omdat de Raad van State al op 25 mei aangaf dat de systematiek met noodverordeningen uit de Wet op de veiligheidsregio’s niet geschikt is voor de aanpak van een langdurige landelijke crisis.

Verder zijn de leden van mening dat het kabinet met de consultatieversie en het publiceren daarvan veel onnodige onrust heeft veroorzaakt. Kan de minister daarop reflecteren? Hoe kon het gebeuren dat zo’n onacceptabel verreikende en ingrijpende wetswijziging überhaupt ter consultatie werd aangeboden? Hoe kon het gebeuren dat wanneer de Raad van State aangeeft dat de noodverordeningen ongeschikt zijn en de democratische controle ‘tussen wal en schip is beland’ het kabinet precies een tegenovergestelde beweging maakt en de facto een wetsvoorstel presenteert om te gaan regeren per decreet?
Onderschrijft de minister de analyse van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat een wetsvoorstel waarmee grondwettelijk beschermde burgerlijke vrijheden terzijde geschoven worden en het parlement buitenspel gezet wordt ervoor zorgt dat de maatschappelijke steun voor maatregelen die mensen met een kwetsbare gezondheid en het zorgstelsel moeten beschermen afneemt, en dat dit dus niet helpt in het effectief bestrijden van de epidemie?


3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien dat er nog altijd maatregelen nodig zijn om het virus onder controle te houden. Zij zijn echter niet, zoals het kabinet, van mening dat dit ertoe leidt dat er verregaande bevoegdheden (zoals het inperken van grondrechten) in zijn geheel en zonder de mogelijkheid van parlementaire bijsturing bij het kabinet mogen komen te liggen.

De leden delen de kritiek van de Raad van State over de noodverordeningen en zijn daarom ook van mening dat de vorm van besturen via noodverordeningen niet langer geschikt is. Dat betekent echter niet dat de coronamaatregelen om die reden in ministeriële regelingen (decreten) gegoten zouden moeten worden – in tegendeel. De democratische legitimatie van de maatregelen moet worden vergroot, en dat gebeurt niet: er komt alleen een ander jasje omheen dat suggeréért dat de volksvertegenwoordiging weer kan functioneren in haar constitutionele rol als medewetgever, terwijl dat met dit wetsvoorstel nog altijd niet mogelijk is. De Partij voor de Dieren vindt dan ook dat er een aparte wettelijke basis zou moeten komen voor het beleid dat uitgaat van twee principes: het beschermen van de volksgezondheid en het expliciet en maximaal beschermen van de burgerlijke vrijheden.

Ook vindt de Partij voor de Dierenfractie dat de overheid eerst haar eigen beleid op orde moet krijgen. De leden vinden het ondenkbaar dat burgerrechten beperkt zouden worden omdat de overheid een alternatieve, minder ingrijpende, effectieve aanpak niet op orde krijgt. Het niet op orde krijgen van adequaat testbeleid en voldoende bron- en contactonderzoek is een voorbeeld van waar de overheid zelf in gebreke blijft.

3.1. Doelen van het wetsvoorstel

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien dat artikel 58b (het doel van de wet) eigenlijk de enige manier is waarop de minister in zijn bevoegdheden is beperkt.
De enige beperking voor de welhaast onbeperkte macht van de minister ligt erin dat zijn maatregelen gericht moeten zijn op de bestrijding van de epidemie of de dreiging ervan.
De Partij voor de Dieren onderschrijft de noodzaak om de epidemie te bestrijden, maar wijst erop dat de minister bij het opstellen van beleid meer belangen moet wegen.

Op één punt maakt de wet een uitzondering. In de wet is te lezen dat het beperken van het bezoekrecht in een instelling niet mag plaatsvinden indien het belang van de volksgezondheid niet opweegt tegen de belangen van de cliënten en patiënten bij dat bezoek. Voor de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren is dat hoe het behoort te zijn. Maatregelen om de pandemie te bestrijden kunnen nodig zijn maar dienen altijd genomen te worden in een bredere afweging van belangen. De leden maken er bezwaar tegen dat het kabinet zich momenteel slechts een doel stelt (het bestrijden van de pandemie) terwijl dat doel in balans moet zijn met andere belangen. Met de voorgestelde wet staat het ‘doel’ van de bestrijding van de epidemie los van enige verdere belangenafweging, en dat kan niet. Wettelijke beperkingen zouden moeten zijn onderbouwd en gewogen. Het belang van het bestrijden van de epidemie dient te worden afgewogen tegen belangen als de geestelijke gezondheidszorg, het voorkomen van suïcide, het voorkomen van een versterking van de ongelijkheid in de maatschappij, het bevorderen van een goede ontwikkeling van kinderen, het voorkomen van sociale uitsluiting, eenzaamheid en maatschappelijke onrust, het voorkomen van sociale en economische neergang enz. Niets van die belangenafweging is momenteel als grondbeginsel in artikel 58b neergelegd. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren moeten constateren dat er een wet met blanco bevoegdheden aan de orde is, waarin het doel van de bestrijding van de epidemie als enig legitiem doel is vooropgesteld. Dat is onaanvaardbaar.

3.2. Verhouding tot de Wet publieke gezondheid 1

De Partij voor de Dieren vraagt zich af waarom er niet, in lijn met het advies van de Raad van State, de voorkeur is gegeven de Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 als aparte wet vorm te geven in plaats van als hoofdstuk in de Wet publieke gezondheid?
En kan de minister verder een lijst geven van alle wetten en artikelen waarin verwezen wordt naar de Wet publieke gezondheid? Bestaat de mogelijkheid dat bestaande wetten aangegrepen worden om in combinatie met de artikelen uit dit nieuwe hoofdstuk nieuw beleid vorm te geven? Zo nee, hoe weet u dat? Zo ja, is dat in kaart gebracht? Kunt u dat overzicht aan de Kamer doen toekomen?

3.3. Tijdelijkheid van de wet 1

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren lezen in het wetsvoorstel dat ernaar gestreefd wordt om deze wet zo snel als mogelijk weer te laten vervallen. En dat dit in ieder geval na 6 maanden zal gebeuren tenzij er tot 3 maanden verlening besloten wordt. Kan de minister aangeven waarom er niet gekozen is voor een kortere geldigheidsduur?

En klopt het dat er in principe onbegrensd verlengd kan worden? Klopt het dat het parlement volgens de voorliggende bepalingen niet formeel hoeft in te stemmen met de verlenging maar dat dit simpelweg door ondertekening van de minister en de Koning kan gebeuren? Waarom acht de minister dat wenselijk? Is dit de wijze waarop de minister probeert het doel van de wet, namelijk het “versterken van de democratische legitimatie”, dichterbij te brengen? Voor de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren is het onacceptabel dat zonder inspraak van de volksvertegenwoordiging zo’n ingrijpende wet onbeperkt verlengd zou kunnen worden.

Dan wil de Partij voor de Dieren nog verduidelijking van de minister over het begrip ‘directe dreiging’. In de wettekst valt te lezen dat deze wet nodig zou zijn (en dus waarschijnlijk in werking zal blijven) ter bestrijding van de pandemie óf een directe dreiging hiervan. In die laatste toevoeging schuilt de zorg van de leden. Zij vrezen dat de minister ook als corona bedwongen is zal wijzen op de dreiging dat het virus direct weer oplaait en dat de minister daarmee de beperkende maatregelen die met deze wet mogelijk zijn in stand zal kunnen houden. De leden willen dat deze aanvulling van ‘directe dreiging’ geschrapt wordt.

De Partij voor de Dieren vindt verder dat aangezien de situatie de afgelopen 6 maanden vaak veranderd is het logisch is om ook te verwachten dat de komende 6 maanden zeer veranderlijk zouden kunnen zijn. De leden zijn daarom van mening dat wanneer het kabinet daadwerkelijk waarde hecht aan de democratische controle de noodwet, indien deze alsnog doorgang zal vinden, gedurende het eerste half jaar ook regelmatig heroverwogen wordt. De Kamer zou frequenter betrokken moeten zijn bij de te maken belangenafweging dan slechts één keer in de komende 6 maanden.

3.4. Ontwikkeling van het virus en het te voeren beleid 1

De leden van de Partij voor de Dierenfractie zien dat met dit wetsvoorstel zeer ruime mogelijkheden worden gecreëerd om uiteenlopende maatregelen te treffen met ingrijpende gevolgen voor burgers, bedrijven en de samenleving als geheel. De leden vinden het volstrekt onbegrijpelijk en bovendien onverantwoord dat hierbij desondanks met geen woord wordt gerept over de nertsenfokkerij waar het coronavirus nu al bijna vier maanden rondgaat. Over het feit dat nertsen zeer bevattelijk blijken te zijn voor het virus en dat het virus in de afgelopen maanden niet alleen van mens op nerts, maar ook van nerts op mens is overgesprongen. Geen woord over het feit dat het aantal besmettingen in de nertsenfokkerij tot verbazing van betrokken experts al maanden blijft oplopen, ook toen het aantal besmettingen onder mensen juist sterk daalde. Geen woord over de waarschuwing van het Outbreak Management Team-Zoönosen (OMT-Z) dat de nertsensector een reservoir kan vormen waar het virus in blijft rondgaan en op een later moment voor nieuwe besmettingen zal zorgen. En niets over het dringende advies van het OMT-Z om te voorkomen dat de uitbraken onder nertsen zich in het voorjaar, in het volgende fokseizoen herhalen. De eerste besmettingen van mens op nerts vonden immers plaats in de ‘paartijd’, merken de leden op, waarin veel extra medewerkers in de stallen wekenlang met karretjes met dek-reuen langs de kooien met nertsenteefjes gaan en in iedere kooi een reu zetten om ze te laten paren. In de afgelopen maanden volgden na iedere periode van intensiever contact tussen mens en nerts weer nieuwe besmettingen: eerst na de paartijd, vervolgens na het vaccineren van de pups en na het weghalen van de pups bij hun moeder.

Op dit moment zijn er al op 36 locaties besmette nertsen aangetroffen en zijn er naar schatting al zo’n 2 miljoen dieren vroegtijdig vergast. Het zou niet alleen moreel verwerpelijk, maar vanuit het oogpunt van volksgezondheid ook volstrekt onverantwoord zijn om toe te staan dat de lege kooien opnieuw worden gevuld om in het voorjaar weer opnieuw een virusreservoir te creëren van miljoenen nertsen. En toch lijkt het kabinet dit nog steeds van plan. Het kabinet richt zich nog altijd op de vrijwillige stoppersregeling die geen enkele garantie biedt dat de sector daadwerkelijk dit jaar nog is beëindigd.

Deze week werd bekend dat één van de twee eerste nertsenfokkers bij wie op zijn bedrijf corona werd aangetroffen, alweer nieuwe dieren heeft gekocht van het belastinggeld dat hij kreeg als vergoeding voor de geruimde dieren. Bijna tienduizend nieuwe dieren om in het voorjaar weer opnieuw mee te gaan fokken. Terwijl het virus nog volop rondwaart en naar verwachting nog een tijd zal blijven. Terwijl experts nog steeds in het duister tasten als het gaat om de oorzaak van het almaar stijgende aantal besmettingen in deze sector.

Er gelden strenge voorzorgsmaatregelen die begin juli ook nog eens zijn aangescherpt. Medewerkers dragen mondkapjes, er gelden hygiëneprotocollen, er mag geen bezoek in de stallen, dieren en mest mogen niet worden vervoerd. De intensieve contactmomenten tussen mens en nerts, zoals in de paartijd, zijn voorbij. En toch blijft het aantal besmette bedrijven stijgen. Het kabinet heeft nog altijd geen idee hoe dat kan. Hoe is dit mogelijk, vragen de leden?

En hoe is het mogelijk dat –ondanks deze onduidelijkheid- het kabinet blijft afwachten en niet de kans heeft benut om met de voorliggende wet het bedrijfsmatig fokken met dieren die aantoonbaar bevattelijk zijn voor SARS-CoV-2 en een reservoir kunnen vormen te verbieden?

Dit is immers ook waar de Kamer toe opriep met de aangenomen motie Ouwehand/Ploumen. En ook waartoe het OMT-Z adviseert in haar advies van 17 juli 2020: bouw de sector versneld af voordat het nieuwe fokseizoen aanbreekt en er door het intensieve contact op dat moment weer nieuwe besmettingen ontstaan.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren roepen de regering op deze omissie in het voorliggende wetsvoorstel te herstellen. Waar wordt gegrepen naar verregaande maatregelen die zelfs grondrechten aan de kant schuiven en vrijheden ingrijpend inperken ter preventie van verspreiding van het virus, is het onacceptabel als de nertsensector als bewezen brandhaard voor het virus ongemoeid zou blijven.

Een ander punt dat naar de mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren nog structureel ontbreekt in de kabinetsaanpak is aandacht voor preventie. De regering vraagt burgers met deze wet in feite om niet moeilijk te doen over het inperken van hun grondwettelijke vrijheden – de volksgezondheid staat immers op het spel – maar de regering heeft zelf decennialang alle ruimte gegeven aan de levensmiddelenindustrie, de tabakslobby, de vleeslobby en de fastfoodketens waarmee de gezondheid van mensen in gevaar is gebracht ten behoeve van hun economische belangen. En zelfs nu de regering burgers vraagt om hun eigen vrijheid in te perken, laat de regering deze bedrijven nog alle vrijheid om de gezondheid van Nederlanders verder te verslechteren. Dat is onacceptabel.

Dr. Maartje Poelman van de Universiteit Utrecht omschreef de stijging in overgewicht en obesitas als een normale reactie op een abnormale voedselomgeving. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen de minister op korte termijn in te grijpen in die abnormale voedselomgeving en aan te geven welke mogelijkheden hij daartoe ziet en welke beleidsbereidheid daartoe bij hem bestaat.

De leden zijn verbaasd dat zelfs nu blijkt dat, naast de reeds bekende gezondheidsgevaren van obesitas, veel mensen hierdoor extra kwetsbaar zijn voor COVID-19, elke vorm van overheidsbeleid om de basisgezondheid in Nederland te verbeteren uitblijft.

Nu we weten dat corona nog geruime tijd onder ons zal zijn is het juist extra belangrijk dat ook voor de lange termijn aanpak het preventie onderdeel serieuze aandacht krijgt. Fundamenteel meer aandacht voor gezonde voeding, het uitbannen of belasten van de overdaad aan ongezonde voeding en het faciliteren van meer beweging. Maar ook een schone lucht om te ademen en groen in de omgeving zijn van groot belang en passen in een lange termijn preventieplan. Het lijkt evident en toch blijft actie vanuit het kabinet op dit vlak uit. De leden vragen de minister hier op te reageren.

3.5. Het voorgestelde hoofdstuk Va Wpg 1

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen de minister waarom de begrippen ‘beschermingsmiddelen’ en ‘hygiënemiddelen’ of ‘hygiënemaatregelen’ niet gedefinieerd zijn in de wet. Op welke wijze zou de minister deze beide begrippen willen definiëren? Kan de minister uitputtende definities van deze termen geven? Is hij bereid deze definities in de wet op te nemen? Deelt de minister de mening van de leden dat hygiënemaatregelen (zoals het desinfecteren van de handen) en de beschermingsmiddelen (zoals het dragen van een mondkapje) ingrijpen op de persoonlijke levenssfeer? Deelt de minister de mening dat om deze grondrechten te beperken een expliciete wetswijziging nodig is?

De huidige wet zou de minister toestaan om hygiënemaatregelen en beschermingsmiddelen via ministeriële regeling te verplichten. Deelt de minister de mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren dat dit, omdat het de lichamelijke integriteit betreft, niet per ministeriële maatregel mogelijk is?

En kan de minister bevestigen dat een (toekomstig) vaccin niet als ‘beschermingsmiddel’, ‘hygiënemiddel’ of ‘hygiënemaatregel’ zal worden aangemerkt? Zo nee, waarom niet?
De leden van de Partij voor de Dieren zouden het absoluut onacceptabel vinden als een mogelijk vaccin via een woordenspel verplicht zou kunnen worden gesteld. Kan de minister onomwonden en eenduidig stellen dat een mogelijk vaccin nooit verplicht gesteld zal worden?

4. Verhouding Rijk, gemeenten en veiligheidsregio’s 2

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden de wijze waarop deze regering invulling geeft aan de parlementaire controle en de rol van het parlement stuitend. Na de enorme kritiek op de consultatieversie van de Coronawet is in de definitieve versie opvallend vaak genoemd hoe deze wet het parlement juist meer bevoegdheden zou geven. Die stelling gaat echter mank, omdat de minister de huidige situatie met noodverordeningen vergelijkt met een situatie waarin de voorliggende wet zou worden aangenomen. Eerlijker zou het zijn om de toekomstige situatie te vergelijken met de situatie zoals die was voor de coronacrisis. Dan blijkt dat de positie van de volksvertegenwoordiging niet versterkt maar juist ernstig verzwakt wordt.

Dat blijkt bijvoorbeeld uit het besluit om de coronamaatregelen via ministeriële regeling te regelen waarmee de Tweede Kamer haar recht op amendement verliest. Ook is er geen enkele mogelijkheid om een ministeriële regeling bij meerderheid tegen te houden. Mocht de Kamer bij meerderheid een motie aannemen dat een ministeriële regeling onacceptabel is dan blijft het mogelijk voor de minister om het beleid door te zetten. Daarmee verliest de Tweede Kamer naast haar recht op amendement haar medewetgevende functie. Voor de Partij voor de Dieren zijn zulke verzwakkingen van de positie van de Tweede Kamer, als vertegenwoordiging van het volk, onacceptabel.

Kan de minister aangeven waarom hij besloten heeft over te gaan tot wetgeving per ministeriële regeling? En kan de minister aangeven welke alternatieve werkwijze hij onderzocht heeft om niet over te gaan tot ministeriële regelingen?

Dan hebben de leden nog fundamentele kritiek op de vangnetbepaling in deze wet. Voor de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren is onacceptabel dat deze wet een artikel bevat dat de minister volledige macht geeft. Kan de minister aangeven waarom het naar zijn mening noodzakelijk is om een artikel in de wet op te nemen dat hem in staat stelt alle maatregelen te nemen die hij nodig acht? Klopt het dat de minister met de vangnetbepaling ook grondrechten mag inperken die normaal alleen met expliciete wettelijke grondslag te beperken zijn? Kan de minister bevestigen dat sommige grondrechten alleen beperkt mogen worden met wetgeving in formele zin? Kan de minister bevestigen dat dit zo bepaald is om te garanderen dat het parlement altijd het laatste woord heeft over het besluit om deze grondrechten wel of niet te beperken? Kan de minister aangeven of het klopt dat zijn huidige vangnetbepaling het mogelijk maakt om gedurende een periode van bijvoorbeeld 7 weken[5], zonder dat het parlement daar invloed op heeft, als minister grondrechten fundamenteel te beperken? Naar de mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren is dit volstrekt onacceptabel.

De leden lezen dat de minister niet langer de beleidsstructuur van de noodverordeningen in wetgeving wil omzetten. Voor de leden is regie op rijksniveau belangrijk omdat veel van de keuzes die in deze fase gemaakt moeten worden gaan over belangenafwegingen die raken aan de rechtsgelijkheid van burgers en de grenzen van gemeenten en veiligheidsregio’s overstijgen. Maar ook de belasting van het zorgstelsel, de verpleegkundige en de capaciteit op de IC’s zijn bij uitstek problemen waar de landelijke overheid verantwoordelijkheid voor draagt.

De huidige situatie waarin bijvoorbeeld het besluiten over de sluiting van slachthuizen een decentrale afweging is achten de leden onwenselijk. Decentraal beleid kan ertoe leiden dat het ene bedrijf gehouden wordt aan extra beperkende voorwaarden terwijl de activiteit (en de besmetting) zich dan zou kunnen verplaatsen naar een andere regio. Ook is een risico dat lokale belangen, om bijvoorbeeld een grote werkgever te behouden, meespelen in de besluitvorming terwijl de belangen van de volksgezondheid doorslaggevend zouden moeten zijn.

Ter illustratie van deze niet te verantwoorden decentrale verschillen wijzen de leden op twee voorvallen: in het oosten van het land (waar relatief weinig besmettingen zijn) werd een supermarkt gesloten omdat de 1.5m afstand er onvoldoende nageleefd zou worden. Tegelijk kan in het westen van het land (waar veel meer besmettingen zijn) een locatie als Schiphol, consequent in strijd met de coronaregels, gewoon blijven functioneren. Dit soort verschillen achten de leden onverdedigbaar. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen van de minister weten wat hij gaat doen om te zorgen dat dergelijke afwegingen voortaan met meer rijksregie gemaakt worden. Dan zien de leden dat burgemeesters ontheffingen mogen verlenen voor de geldende coronamaatregelen. De leden maken zich zorgen dat burgemeesters daarbij andere belangen dan die van de volksgezondheid zullen laten meewegen (bijvoorbeeld economische belangen). Klopt het dat de ontheffingen die burgemeesters mogen verlenen altijd individuele gevallen (ontheffing per bruiloft/uitvaart etc.) moeten betreffen? Klopt het dat dit ook een ontheffing voor een individueel bedrijf kan betreffen? Zo ja, waarom en op welke gronden worden ontheffingen aan bedrijven verleend? En kunt u aangeven waarom en wanneer bij de afweging naast maatschappelijke effecten ook economische effecten reden voor ontheffing mogen zijn?


Hoe gaat de minister er verder voor zorgen dat de Eerste en Tweede Kamer volledig geïnformeerd worden en altijd tijdig betrokken worden bij de besluitvorming?

5. Grondrechtelijke aspecten 2

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien dat er ten opzichte van de conceptversie van de wet een toets op grondrechten is toegevoegd. Zij vragen wel, net als het College voor de Rechten van de Mens, aan de minister om de invulling hiervan nader te specificeren. En deelt het kabinet de opvatting dat deze toets parlementaire controle vereist? De leden vragen de minister verder of de in artikel 58b lid 2 genoemde toets op noodzakelijkheid ook betekent dat er gekeken wordt of hetzelfde doel met minder ingrijpende methoden bereikt kan worden? Voor de leden is deze toevoeging, van het zo beperkt mogelijk ingrijpen op de burgerlijke vrijheden van groot belang.

De leden steunden de maatregelen die het kabinet in het begin van de crisis nam omdat de virusuitbraak niet onder controle was en met name de mensen met een kwetsbare gezondheid getroffen werden en ons zorgstelsel dreigde te bezwijken. Inmiddels meldt het kabinet dat een andere fase is aangebroken. Een fase waarin de controle over het virus, en het zicht op de verspreiding ervan, groter is. Het gaat niet langer uitsluitend over het bestrijden van een acute gezondheidscrisis maar over de politieke afweging. Welke risico’s moeten beperkt worden en welke risico’s kunnen verantwoord genomen worden. Kortom, hoe voorkomen we nieuwe uitbraken, hoe creëren we bewegingsruimte en hoe benutten we die.

De afgelopen maanden hebben de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren gezien hoe de beschikbare bewegingsruimte regelmatig werd gebruikt voor andere belangen dan het teruggeven van burgerlijke vrijheden. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden dit niet uit te leggen en zien dat de keuzes die het kabinet maakte schadelijk zijn geweest voor het begrip dat er is voor de maatregelen.
Ter illustratie willen de leden een paar voorbeelden noemen:
Inmiddels heeft de minister van Infrastructuur en Waterstaat de Kamer geïnformeerd dat er geen onderzoek bekend is dat verklaart waarom de 1.5 meter afstandsnorm werd losgelaten in en om het vliegtuig. Van HEPA filters is niet aangetoond dat ze besmettingen voorkomen. De luchtvaartsector, een belangrijke risicofactor vanwege de bijdrage aan de verspreiding van het virus, kreeg zo een onrechtvaardige uitzonderingspositie en nam door deze risicovolle aanpak bewegingsruimte in die ook gegeven had kunnen worden aan mensen die hun geliefde wensten te zien. Ook nu nog vliegen mensen voor vakantie naar besmettingshaarden terwijl het aantal mensen dat aanwezig mag zijn op een begrafenis weer begrensd wordt. Die onlogische ‘verdeling’ van de bewegingsruimte vinden de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren onacceptabel.
Inmiddels is ook duidelijk geworden dat de slachthuizen, tegen de adviezen van toezichthouders in, opengehouden werden.[6] Dit heeft tot vele besmettingen geleid die te voorkomen waren geweest. In Duitsland, en in andere landen, hebben we gezien dat grote uitbraken in slachthuizen ervoor kunnen zorgen dat hele regio’s weer op slot moeten. Door niet in te grijpen werd er gekozen voor een economisch belang boven een volksgezondheidsbelang maar ook voor het geven van bewegingsruimte aan (overbodige en/of zelfs schadelijke) economische activiteiten in plaats van burgerlijke vrijheden.
Voor de leden van de Partij voor de Dieren is het onbestaanbaar dat de overheid slachthuizen en nertsenfokkerijen openhoudt terwijl het bekende besmettingshaarden zijn en gelijktijdig volhoudt dat het noodzakelijk is dat mensen de toegang tot hun ouders in het verpleeghuis ontzegd wordt of dat het recht op de eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer geschonden wordt.


[1] https://www.bbc.com/news/healt...

[2] UNEP Frontiers 2016 Report: Emerging Issues of Environmental Concern

[3] Vorou, R.M., Papavassiliou, V.G., Tsiodras, S., 2007, Emerging zoonoses and vectro-borne infections affecting humans in Europe, Epidemiology & Infection, Issue 135, pp. 1231 - 1247

[4] https://twitter.com/UN/status/...

[5] Bijvoorbeeld 2 weken tussen het voorschrift aan de veiligheidsregio’s en het opstellen van de ministeriële regeling, 2 weken termijn tussen de ministeriële regeling en het wetsvoorstel, 2 weken termijn voor parlementaire behandeling en 1 week om het voorstel terug te trekken wanneer een van beide Kamers het verwerpt

[6] https://nos.nl/nieuwsuur/artik...

Interessant voor jou

Bijdrage Ouwehand over de waardering van zorgmedewerkers

Lees verder

Inbreng SO L&V-raad 30 augustus (SCoPAFF, visserij)

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer