Inbreng PvdD SO L&V-raad op 21 en 22 september 2020


14 september 2020

Inbreng SO L&V-raad van 21 en 22 september

Bijenrichtsnoer

Naar aanleiding van het Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde Agenda Informele Landbouwraad van 1 september blijven de leden van de Partij voor de Dierenfractie zich ernstige zorgen maken over de geheime Brusselse SCoPAFF-overleggen. Tijdens deze bijeenkomsten, waarvan wordt voorgehouden dat ze slechts van technische aard zijn, wordt beslists over het lot van de insecten in Europa. Hoeveel bijen, hommels en wilde bijen mogen er sterven door het gebruik van landbouwgif? Terwijl de burger zo min mogelijk bij deze vraag betrokken wordt, lijkt de chemische industrie een grote vinger in de pap te hebben.

De minister verdedigt bij hoog en laag een computermodel, mede-ontworpen door gifproducent Syngenta, waarmee de acceptabele sterfte van een bijenkolonie door een pesticide bepaald zou kunnen worden. Hoewel de minister beweert dat dit model wetenschappelijk onderbouwd zou zijn, hebben deze leden grote twijfels over de onderbouwing van het model BEEHAVE, het concept ‘natuurlijke variabiliteit’ en het nog te bepalen beschermingsniveau. Het heeft er alle schijn van dat vooral de pesticidefabrikanten hier beschermd worden, en niet de insecten.

Uit de beperkte informatie die de minister de Kamer levert, kunnen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren opmaken dat het computermodel BEEHAVE de acceptabele sterfte van een honingbijenkolonie berekent aan de hand van een vooraf vastgesteld beschermingsniveau. Dit zou gebeuren met behulp van simulaties van de ‘natuurlijke variabiliteit’ van een bijenkolonie. Kan de minister dit bevestigen? Ten eerste hebben de leden van de Partij voor de Dierenfractie grote vraagtekens bij de ‘natuurlijkheid’ van die variabiliteit, omdat menselijke hierin meegenomen worden.

Een daadwerkelijk natuurlijke variabiliteit in de grootte van een bijenkolonie vast te stellen, zouden hiervoor metingen gedaan moeten worden in een zuiver natuurlijke en stressvrije omgeving. Maar de minister heeft aangegeven dat dit niet het geval is: de simulaties zijn gebaseerd op de Europese praktijk, waar een deken van landbouwgif over het land ligt en habitats op grote schaal vernietigd zijn. De minister wijst erop dat er ook positieve effecten van mensen op bijen zijn, en dat die ook meegenomen worden, maar studies laten ons keer op keer zien dat de insectenstand in Europa met alarmerende snelheid achteruit gaat: positieve en negatieve effecten heffen elkaar dus niet op. Deze leden vragen de minister of zij de mening deelt dat de ‘natuurlijke variabiliteit’ in het BEEHAVE-model feitelijk een illusie is – en zeker niet ‘natuurlijk’. Gaat de minister in het SCoPAFF-overleg pleiten voor een andere aanpak, waarbij reeds bestaande antropogene effecten niet weggemoffeld worden onder de term ‘natuurlijk’? Zo nee, waarom niet?

De minister stelt in het Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde Agenda Informele Landbouwraad van 1 september: “Juist de gekozen werkwijze voor het vaststellen van het beschermdoel zorgt ervoor dat de omvang van een bijenkolonie binnen de natuurlijke variabiliteit blijft, waardoor verwacht kan worden dat de bestuivingsfunctie ook binnen de natuurlijke variabiliteit blijft.” Kan de minister de wetenschappelijke onderbouwing met de Kamer delen dat de bestuivingsfunctie hiermee binnen de ‘natuurlijke’ variabiliteit blijft? En beweert de minister dat bijen met deze rekenmethode in de praktijk goed beschermd zijn? Waarmee onderbouwt de minister deze overtuiging? Kan zij die onderbouwing de Kamer doen toekomen?

Ten tweede maken deze leden zich zorgen over de relatie tussen het beschermingsniveau, het percentiel en de acceptabele sterfte. Een door de minister gedeelde studie[1], die aangehaald is door de Europese koepelorganisatie van pesticidefabrikanten (de ECPA), laat zien wat dit onderscheid tussen een beschermingsdoel en de acceptabele sterfte kan betekenen. Hoewel de minister stelt dat deze studie geen verband houdt met het werk dat de EFSA nu doet, geeft het wel inzicht in waarom de pesticidefabrikanten zo enthousiast zijn over dit model. Wanneer als beschermingsdoel wordt gesteld dat een bijenkolonie in de winter gedurende drie opeenvolgende jaren niet meer dan 10% kleiner mag worden, werd met het BEEHAVE-model gesteld dat dat nog steeds het geval kon zijn met een werksterssterfte van 20%.

De leden van de Partij voor de Dierenfractie stellen dat dit laat zien dat een vooraf vastgesteld beschermingsdoel met het BEEHAVE-model dus opgerekt kan worden met een factor twee, waarbij volledig wordt geleund op de zogenaamde ‘natuurlijke’ variabiliteit.

Kan de minister bevestigen dat in simulaties van het BEEHAVE-model honingbijkolonies ook (evt. na enkele jaren) kunnen sterven, waarbij de ‘natuurlijke variabiliteit’ dus feitelijk 100% is? Kan de minister bevestigen dat wanneer zulke simulaties meegenomen worden, de acceptabele sterfte veel hoger zal worden, waardoor bijen helemaal niet meer beschermd worden tegen een gif? Op welke manier voorziet de minister dit te voorkomen?

Daarnaast stellen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren dat de Kamer nog geen wetenschappelijke onderbouwing heeft gezien voor het vaststellen van het beschermingsdoel. De minister schrijft: “Ook ik pleit voor een vooraf vastgesteld beschermdoel op basis van onafhankelijke wetenschappelijke inzichten.” Maar zijn er wel wetenschappelijke inzichten voor de onderbouwing van het beschermingsdoel, niet zijnde de algoritmes van het BEEHAVE-model? Kan de minister deze naar de Kamer sturen?

Deze leden vrezen dat in het SCoPAFF-overleg niet gekozen zal worden voor een beschermingsniveau, maar voor een percentiel van de ‘natuurlijke variabiliteit’ in het BEEHAVE-model. Wanneer het effect van een gif binnen dat percentiel blijft, zal dat als ‘acceptabele sterfte’ gelden; daarbuiten niet. Kan de minister bevestigen dat met de keuze voor een percentiel feitelijk het beschermingsniveau voor bijen wordt vastgelegd? Zo nee, hoe zit het dan?

Op basis van welke wetenschappelijke inzichten zal de minister een percentiel kiezen? En hoe verhoudt een gekozen percentiel zich met het niveau van bescherming voor bijen in de praktijk? Kan de minister deze inzichten en onderbouwingen met de Kamer delen?

Kan de minister daarbij uitleggen in welke zin deze wetenschappelijke onderbouwing afwijkt – en beter zou zijn dan – het vasthouden aan een vooraf bepaald beschermingsdoel zoals dat in het originele bijenrichtsnoer uit 2013 was vastgesteld op een acceptabele sterfte van 7%?

Zou de minister bovendien de wetenschappelijke artikelen de Kamer doen toekomen, waaruit blijkt dat bijen in de praktijk goed beschermd zijn tegen pesticiden, wanneer met het BEEHAVE-model de acceptabele sterfte wordt opgerekt? Uit welke praktijkstudies blijkt dat?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen de minister ook op welke manier zij wilde, solitaire bijen en hommels van plan is te beschermen. De minister zal ervan op de hoogte zijn dat het BEEHAVE-model is ontwikkeld voor honingbijkolonies, en de EFSA vermeldt dat dit niet toepasbaar is voor wilde bijen en hommels.

In de Kamerbrief van 13 juli 2020 (over het SCoPAFF-overleg van juli)[2] stelt de minister dat de “EFSA gebruik kan maken van de EFSA (2015) wetenschappelijke opinie over de risicobeoordeling van niet-doelwit arthropoden waar wilde bijen gezien hun biologie beter bij passen dan bij de sociale bijensoorten.” Kan de minister bevestigen dat dit de facto betekent dat wilde bijen niet beschermd zullen worden tegen landbouwgif? Kan de minister bevestigen dat het richtsnoer voor niet-doelwit arthropoden namelijk 100% sterfte van de insecten toestaat? Waarom kiest de minister hiervoor?

De leden van de Partij voor de Dierenfractie herinneren de minister eraan dat een goede bescherming voor wilde, solitaire bijen en hommels (tegen acute en chronische toxiciteit) een wens is van de Kamer, gezien de motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 21501-32, nr. 1175). In het originele bijenrichtsnoer uit 2013 was die goede bescherming geborgd: waarom kiest de minister er opnieuw voor om af te wijken van het originele bijenrichtsnoer en de bescherming te versoepelen (of zelfs teniet te doen)? Waarom blijft de minister zich in allerlei bochten wringen om de motie Ouwehand niet uit te voeren?

Tot slot vragen deze leden de minister of het klopt dat eind september opnieuw vergaderd wordt over het bijenrichtsnoer en of dan besloten wordt over het vast te stellen percentiel (en daarmee zogenaamd over het beschermingsniveau). Kan de Kamer vroegtijdig en volledig informeren over de Nederlandse inzet en overwegingen bij het vaststellen van het beschermingsniveau? Wanneer de EFSA bijvoorbeeld nieuwe simulaties draait van het BEEHAVE-model, op basis waarvan mogelijk het beschermingsdoel gekozen wordt, kunnen deze ook met de Kamer gedeeld worden? Wordt er een impact assessment gemaakt over het daadwerkelijke beschermingsniveau van honingbijen, wilde bijen en hommels? Zo ja, kan de minister deze met de Kamer delen? Zo nee, kan de minister erop aandringen dat dit gebeurt?

Kan de minister bovendien inzetten op een uitstel van de besluitvorming, zodat ecologen, onafhankelijke bijenexperts en bijvoorbeeld het Panel on Plant Protection Products and Residues van de EFSA (het PPR-panel) hier een inbreng over kunnen leveren? Deelt de minister de mening dat een publieke discussie over dit onderwerp een positieve bijdrage kan leveren aan de besluitvorming en bovendien het democratische gehalte verhoogt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de minister verklaren waarom deze besluiten dan in geheime overleggen buiten het oog en oor van het publiek worden genomen?

Biodiversiteitscrisis en ons voedselsysteem

Het gaat slecht met biodiversiteit in de wereld en in Nederland. In 2019 worden één miljoen van de ruim acht miljoen soorten dieren en planten in hun voortbestaan bedreigd en is driekwart van de natuurgebieden op land aangetast door mensen. Om biodiversiteit te beschermen, moeten mensen bereid zijn tot fundamentele veranderingen in hun manier van leven, aldus het rapport van IPBES (het wetenschappelijk biodiversiteitspanel van de Verenigde Naties).

Afgelopen week kwam een recente update van de staat van biodiversiteit. Uit de vijfde editie van de Global Biodiversity Outlook blijkt dat geen van de twintig biodiversiteitsdoelstellingen[3] volledig zijn gehaald, ook niet door Nederland, die zich hieraan had gecommitteerd in 2010. Ook WNF vermeldde afgelopen week dat gemiddeld twee derde van de populatieomvang van zoogdieren, vogels, amfibieën, insecten en vissen in de afgelopen vijftig jaar is verdwenen. Belangrijkste oorzaak van de neergang is het verlies van leefgebieden, die worden ontbost en opgeofferd voor landbouwgrond.

In Nederland staat de natuur op land er slechter voor dan ooit, aldus het WNF. “Sinds 1990 zijn populaties wilde dieren in zowel open natuurgebieden zoals heide, als in het agrarisch landschap, gemiddeld gehalveerd.”[4] Bovendien namen dierpopulaties, die karakteristiek zijn voor het agrarisch gebied en de heide met gemiddeld bijna 50 procent af. Van de boerenlandvogels behoren de veldleeuwerik, patrijs en kemphaan tot de soorten die de sterkste daling laten zien. De oorzaken van achteruitgang in agrarisch gebied zijn intensivering en schaalvergroting en in open natuurgebieden zijn de oorzaken verdroging en, vooral, een overmaat aan stikstof. Stikstof vermest en verzuurt de bodem; door verzuring raakt de bodem onomkeerbaar uitgeput.

In aansluiting hieraan vermeldt het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), “Balans van de leefomgeving” dat ongeveer 38% van de Nederlandse soorten zoogdieren, broedvogels, reptielen, amfibieën, dagvlinders, libellen en hogere planten bedreigd is in 2019 en dat bijna alle habitattypen een matig tot zeer ongunstige staat van instandhouding hebben.[5]

Volgens het WNF, kunnen we het tij alleen nog keren als we nu urgente en zeer ambitieuze natuurbeschermingsmaatregelen nemen en komen tot een transformatie van ons wereldwijde voedselsysteem. Volgens het PBL vormen klimaatverandering, het verlies van biodiversiteit en landdegradatie een steeds grotere bedreiging voor ons welzijn. De tijd begint te dringen om daar iets tegen te doen en "woorden in daden om te zetten", aldus het PBL.[6]

De leden van de Partij voor de Dierenfractie vragen of de minister erkent dat we ons midden in een biodiversiteitscrisis bevinden. Onderschrijft de minister de noodzaak van biodiversiteit voor ons voortbestaan, zoals het feit dat biodiversiteit nodig is voor vruchtbare bodems en dus voor voedsel[7] en zoals het feit dat biodiversiteit de verspreiding van zoönosen, zoals coronavirus, tegen gaat?[8] Beaamt de minister dat we geen tijd te verliezen hebben?

Beaamt de minister dat voor het behoud van biodiversiteit in zowel Nederland als de rest van de wereld een transformatie van ons voedselsysteem noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet? Is de minister bekend met het onlangs verschenen onderzoek in Nature waarin een consortium van onder meer het International Institute for Applied Systems Analysis, het PBL en Wageningen Economic Research concludeert dat 50 procent minder vlees eten én 50 procent minder voedsel verspillen nodig is om biodiversiteitsverlies op land als gevolg van habitatverlies aan de landbouw de komende dertig jaar tegen te gaan? Zo ja, onderschrijft de minister de conclusie van het net genoemde rapport? Beaamt de minister dat gezien in het rapport klimaatverandering, vervuiling van rivieren, meren en oceanen buiten beschouwing zijn gelaten, het nog meer nodig is om biodiversiteitverlies tegen te gaan? Hoe is de minister voornemens om Nederlanders te stimuleren 50 procent minder vlees te eten?

EU Biodiversiteitsstrategie

De leden van de Partij voor de Dieren fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de minister op de EU Biodiversiteitsstrategie. De leden van de Partij voor de Dierenfractie zijn teleurgesteld in de lauwe reactie van de minister, die zich “vooralsnog neutraal opstelt over de Europese Biodiversiteitsstrategie (EBS)”.

De minister meldt dat ze zich niet inzet voor meer natuur. Zo schrijft ze: “Het kabinet vindt het belangrijk dat de 30% niet automatisch voor elke lidstaat geldt en is benieuwd naar de uitwerking op lidstaatniveau van deze doelstelling. Het kabinet ziet het verder vergroten van het areaal Natura 2000-gebieden op land in Nederland niet als de gewenste oplossing voor het herstel van de biodiversiteit.” Bovendien zet Nederland “daarbij ook eerder in op streefdoelen dan op nieuwe afdwingbare doelen op EU-niveau op biodiversiteit”. Terwijl paradoxaal genoeg Nederland zich internationaal inzet voor ambitieuze en bindende doelstellingen op het gebied van biodiversiteitsverlies (naar aanleiding van motie 21 501-20 nr. 1440), zal Nederland op Europees niveau een tegenwerkende kracht zijn.

Dit verbaast de leden van de Partij voor de Dierenfractie in hoge mate. Zoals gesteld gaat heel slecht met biodiversiteit in zowel Nederland als in de wereld. De leden van de Partij voor de Dierenfractie willen daarom weten waarom de minister geen bindende doelstellingen wil voor biodiversiteit.

Daarbij komt dat de minister verwacht dat met de te nemen maatregelen in het ‘Programma Natuur’ Nederland naar 70% doelrealisatie kan komen met specifiek aandacht voor stikstofgevoelige natuur voor 2030. Dit betekent dat voor 70% van de beschermde habitats en soorten de condities voor een gunstige staat van instandhouding geboden zijn. Voor de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zou het werkelijk streven moeten zijn om 100% van de doelen te realiseren. Zij zien een doelrealisatie van 70% hooguit als een tussenstap op weg naar de 100%. Welke moeilijkheden voorziet de minister in het behalen van de doelrealisatie van 70% en hoe is ze van plan deze te op te lossen? De leden roepen de minister bij deze op om bindende doelen te stellen.

De minister schrijft: “Het kabinet steunt het opzetten van een raamwerk om implementatie en monitoring te verbeteren, alsook een heroverweging hiervan in 2023 om te bezien of bindende regelgeving nodig is.” Gezien het feit dat noch Nederland, noch Europa haar biodiversiteitsdoelen (Aichi doelen) heeft gehaald in de afgelopen 10 jaar, waarom steunt de minister dan pas in 2023 een heroverweging of er bindende regelgeving nodig is? Waarom overweegt ze wel bindende regelgeving in 2023, terwijl nu al duidelijk is dat de stand van de natuur in Nederland er slecht voorstaat?

Kan de minister tevens specificeren welke concrete plannen per jaar met welke doelen en resultaten ze voor ogen heeft met de genoemde maatregelen in de hoofdlijnen van het Programma Natuur, zoals versnellen van natuurherstel en verbeteren van de kwaliteit van bestaande natuurgebieden met soms de noodzaak van tijdelijk intensief herstelbeheer? Hoeveel bomen zullen onder deze maatregelen gekapt worden en hoe rijmen deze mogelijke maatregelen met de doelstelling om meer bomen te planten, zoals genoemd in de bossenstrategie? Welke concrete plannen per jaar met welke doelen en resultaten worden toegeschreven aan het onderdeel verbeteren hydrologie? Welke maatregelen worden getroffen om het kunstmatig verlagen van het waterpeil en het afwateren van water tegen te gaan, zowel rondom natte natuurgebieden als van hoge en lage zandgronden? Hoe gaat de minister monitoren welke provincies en waterschappen de doelen halen opdat 70% doelrealisatie gehaald kan worden, zoals opgetekend in het Programma Natuur?

Subsidies vleespromotie

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben tevens nog enkele vragen en opmerkingen over de Europese subsidies voor de promotie van vleesconsumptie.

Deze zomer werd met subsidie van de Europese Commissie de campagne ‘Let’s talk about pork from Europe’ gelanceerd. Deze is gericht op het stimuleren van de consumptie van varkensvlees onder (Zuid-Europese) jongeren. Jongeren die door berichten over de gevolgen voor het milieu, dierenwelzijn, voedselveiligheid en gezondheid juist minder vlees waren gaan eten. Hiervoor werd 7,5 miljoen euro uitgetrokken.

De leden vragen de minister of zij begrijpt dat er in Nederland flinke ophef ontstond over deze campagne en dat mensen zich afvragen waarom hier belastinggeld in wordt gestoken.

En dit is niet de enige promotiecampagne voor vlees. Ook de Nederlandse pluimveesector (met Nepluvi als vertegenwoordiger) neemt deel aan een campagne voor de promotie van Europees pluimveevlees, onder de slogan ‘Onze kip! Kip van hoge kwaliteit met Europese garanties’. Gefinancierd uit de Europese subsidieregeling voor ‘voorlichting en afzetbevordering van agrarische producten’. In totaal is er vanuit deze subsidieregeling ongeveer €200 miljoen per jaar beschikbaar, waarvan in de afgelopen jaren zeker €60 miljoen ging naar vleesreclames.

Hoe beoordeelt de minister dit Nederlandse aandeel, aangezien zij heeft aangegeven zelf ook geen voorstander te zijn van deze subsidies?

De leden van de Partij voor de Dierenfractie vinden het met het oog op het klimaat, de biodiversiteit, het milieu en dierenwelzijn volstrekt onverantwoord om subsidies te verstrekken voor het aanmoedigen van vleesconsumptie. Miljoenensubsidies weggeven terwijl er al te veel vlees wordt gegeten en de noodzaak van de eiwittransitie hoger is dan ooit. Campagnes starten om jongeren over te halen die zijn gestopt met het eten van vlees door bewustzijn over de gevolgen hiervan voor dieren, klimaat en gezondheid, is volgens de leden bovendien regelrechte sabotage, gelet op de doelen uit het Nederlandse klimaatakkoord en preventieakkoord. Ziet de minister dit ook zo? Erkent de minister dat het verstrekken van miljoenensubsidies voor de promotie van vleesconsumptie en tegelijk ook nog onverminderd inzetten op vrijhandelsverdragen betekent dat de Green Deal net zo goed in de prullenbak kan?

Kan de minister bevestigen dat de Europese Commissie in de komende twee maanden een besluit neemt over de goedkeuring van een nieuwe ronde campagnevoorstellen? Op welke wijze zal de minister zich actief verzetten tegen het opnieuw verstrekken van promotiesubsidies, zoals de Kamer haar oproept in de aangenomen motie Wassenberg/Van Raan?[9]

De leden vragen de minister tevens wat zij gaat doen om de schadelijke effecten van deze promotiecampagnes te beperken. Erkent de minister dat, zolang de verantwoordelijkheid voor de eiwittransitie volledig bij de consument wordt neergelegd en de consument vervolgens overspoeld wordt met eenzijdige, op winstbejag gestoelde promotie vanuit de vee- en vleessector, het behalen van de doelen nagenoeg onmogelijk wordt? Zo nee, graag een toelichting. Zolang het niet lukt om de Europese subsidies tegen te houden, zal de minister een tegencampagne moeten opzetten om haar eigen kabinetsdoelen die een verschuiving naar een meer plantaardig dieet beogen, niet verder in gevaar te brengen.

Tot slot vragen de leden de minister of het klopt dat er op het gebied van de eiwittransitie voor circa 200.000 euro per jaar aan consumentenonderzoek wordt uitgevoerd. Kan de minister uiteenzetten welke consumentenonderzoeken er in dit kader zijn uitgevoerd in de afgelopen tien jaar? En wat voor onderzoeken staan er nog gepland in de komende jaren?


[1] Thorbek, P, Campbell, PJ, Sweeney, PJ, Thompson, HM (2016) Using BEEHAVE to explore pesticide protection goals for European honey bee (Apis mellifera L.) worker losses at different forage qualities. Environmental Toxicology and Chemistry, Vol. 36, No. 1, pp. 254–264, 2017 http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1002/etc.3504/epdf

[2] Kamerstuk 27858-513

[3] https://www.clo.nl/indicatoren...

[4] https://www.wwf.nl/wat-we-doen...

[5] https://themasites.pbl.nl/bala...

[6] https://www.pbl.nl/nieuws/2020...

[7] http://www.biodiversiteit.nl/b...

[8] https://wwf.be/nl/covid-19-pan...

[9] Kamerstuknummer 21501-20-1565

Interessant voor jou

Inbreng SO Leefstijlpreventie

Lees verder

Bijdrage Ouwehand aan de Algemene Politieke Beschouwingen 2020

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer