Bijdrage Spoed­debat over akkoord met Brazilië inzake biobrand­stoffen


22 april 2008

Voorzitter,

In de discussie over biobrandstoffen breekt het ethisch besef door dat we niet voor de motor, maar voor de mond zouden moeten produceren.

Biobrandstoffen worden gezien als de grote boosdoeners, die arme mensen het brood uit de mond stoten, waarvoor regenwouden gekapt worden en die de wereldvoedselcrisis in belangrijke mate zouden veroorzaken.
Voorzitter, het spijt me bijzonder dat ik dit voortschrijdend ethisch besef moet bestempelen als een ernstige vorm van selectieve verontwaardiging.

Het is goed dat de wereldvoedselcrisis ons wakker schudt. Maar het zou verkeerd zijn wanneer de wereldvoedselcrisis gebruikt wordt om alleen onverantwoorde vormen van biobrandstoffen aan de kaak te stellen. Niet de biobrandstoffen zijn de grote veroorzakers van de wereldvoedselcrisis, maar de veehouderij.

In dat licht dienen wij de voorliggende overeenkomst met Brazilië te bezien.

Slechts 1% van het wereldwijde landbouwareaal is bestemd voor biobrandstoffen. 80% van het landbouwareaal wordt gebruikt voor veevoer.

Want, op dit moment wordt bijna 50% van de wereldgraanvoorraad letterlijk opgeslokt door de veehouderij. Door het eerst aan dieren te voeren, wordt 85% van het plantaardig eiwit verspild. Dat levert niet alleen een ongelijke verdeling van voedsel op, maar ook een enorme berg aan mest [1].

De veel gehanteerde uitspraak dat we niet voor de motor maar voor de mond zouden moeten produceren, zou eigenlijk anders moeten luiden. We moeten voor de mond produceren, niet voor de stront.
De wereldvoedselvoorraad staat op het laagste niveau sinds 30 jaar, terwijl de aarde met het huidige landbouwareaal ruim voldoende voedsel kan bieden voor ons allemaal, zelfs voor 40 miljard mensen. Mits we onze vleesconsumptie drastisch inperken.

Het mes snijdt aan twee kanten bij een transitie van dierlijke naar plantaardige eiwitten. Juist de akkerbouw is in staat om duurzame biobrandstoffen te leveren uit plantresten. Dat kan 40 tot 50% van onze vervoersbrandstoffen opleveren. Maar daar zullen dan wel duidelijke duurzaamheidscriteria aan gesteld moeten worden.

Het voorliggende akkoord met Brazilië voldoet daar nog niet aan, tenzij dit kabinet zich daar voldoende voor inzet.

Het is jammer dat het kabinet dat niet doet. Want wat is er mooier, dan te werken met schóne biobrandstoffen waarvoor geen regenwoud gekapt hoeft te worden. Waaraan geen voedsel opgaat. Waarvoor het productieproces niet meer CO2 uitstoot, dan de bio-brandstoffen zouden kunnen besparen ten opzichte van fossiele brandstoffen.

We moeten nastreven om in Europa [2] een voorhoedepositie qua bio-brandstoffen in te nemen, zodat we kunnen helpen de werkelijk duurzame biobrandstoffen tot ontwikkeling te brengen en te benutten. Laten we daarbij samenwerken met landen met veel expertise. Het International Institute for Applied systems Analysis geeft aan dat er tweederde van de totale Europese landbouwgrond vrijkomt voor biobrandstofgewassen, als het dieet meer vegetarisch wordt. Binnen 10 jaar komt er geen voedsel meer te pas aan biobrandstoffen.

In die tijd kunnen we ons het beste bezinnen over hoe af te komen van de massale verspilling van hoogwaardige plantaardige voeding via productiedieren, in plaats van het uit de eerste hand te benutten.

Wij roepen het kabinet daarom op eindelijk serieus werk te maken van de transitie naar een meer plantaardige samenleving, een omvorming van de veevoerindustrie in het verbouwen van voedsel voor mensen…. én het verwerken van restproducten tot liefst regionale, verantwoorde en schone bio-brandstoffen.

Graag een reactie van de ministers!

En voorts zijn wij van mening dat er een einde moet komen aan de bio-industrie!

Dank u wel.

1) Argumentatie tegen dierlijke mestvergisting:

2) (Louise Fresco, Elsevier 19 april)

Interessant voor jou

Bijdrage Partij voor de Dieren Nota Natuur- en Milieueducatie

Lees verder

Bijdrage Partij voor de Dieren debat Verantwoording rijksjaarverslag 2007

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer