Kamer­vragen aan de ministers van LNV en VWS over WHO-onderzoek dat uitwijst dat stimu­lering van zuivel- en vlees­pro­ductie hart­ziekten en beroerten veroor­zaakt


Indiendatum: aug. 2008

Vragen lid Ouwehand (Partij voor de Dieren) aan de ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Volksgezondheid, Welzijn en Sport over WHO-onderzoek dat uitwijst dat stimulering van zuivel- en vleesproductie hartziekten en beroerten veroorzaakt

1. Bent u bekend met het onderzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), waarin verschillende wetenschappers concluderen dat het EU-landbouwbeleid hart- en vaatziekten veroorzaakt en leidt tot duizenden doden per jaar 1)?
2. Hoe beoordeelt u de constatering van de wetenschappers, dat het Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) door de stimulering van zuivel- en vleesproductie een gevaar voor de Europese volksgezondheid kan vormen, oorzaak kan zijn van 13.000 extra doden per jaar en bovendien ongelijkheid tussen burgers kan veroorzaken op het gebied van gezondheid?
3. Welke conclusies verbindt u aan het onderzoek in relatie tot het huidige kabinetsbeleid waarin Nederland de productie van vlees en zuivel nog altijd stimuleert binnen en buiten Europa? Bent u bereid het kabinetsbeleid op dit punt te herzien, en te stoppen met (steun aan) Europese promotiecampagnes voor de consumptie van kip en kalfsvlees, de promotie van de Nederlandse kalversector in China en de stimulering van de zuivelconsumptie in Azië?
4. Bent u naar aanleiding van de wetenschappelijke inzichten over de gevaren van stimulering van vlees- en zuivelconsumptie bereid de zoektocht naar nieuwe afzetmarkten voor de Nederlandse veehouderij in Azië en Afrika te heroverwegen met het oog op de gezondheid van de bevolking in de betreffende landen? Zo neen, waarom niet?
5. Hoe beoordeelt u de opmerkingen van de wetenschappers over schoolmelk in relatie tot het recente EU-besluit de subsidie op schoolmelk te verruimen en de EU-bijdrage aan de introductie van schoolmelk in China?
6. Bent u bereid onafhankelijk vervolgonderzoek in te stellen, gezien het feit dat de wetenschappers in deze eerste studie naar hart- en vaatziekten in relatie tot de EU-promotie van vlees en zuivel nog maar zijn uitgegaan van conservatieve cijfers en dat zij aangeven dat de werkelijke omvang van het probleem nog veel groter zou kunnen zijn? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo neen, kunt u uitleggen waarom?
7. Kunt u aangeven welke waarde door het Nederlandse kabinet in haar participatie in het Europees landbouwbeleid wordt toegekend aan volksgezondheid ten opzichte van de belangen van de veehouderij? Kunt u dit toelichten?
8. Kunt u aangeven wat de Nederlandse inzet zal zijn bij de verdere besprekingen over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid nu deze feiten over de dodelijke gevolgen van de promotie van vlees- en zuivelproductie – en consumptie aan het licht zijn gekomen?

1) Lloyod-Williams, F, M. O’Flanherty, M. Mwatsama, C. Birt, R. Ireland & S. Capewell, Estimating the cardiovascular mortality burden attributable to the European Common Agricutural Policy on dietary saturated fats. 2008, World Health Organization

Indiendatum: aug. 2008
Antwoorddatum: 11 sep. 2008

1
Ja.

2 en 6
Het is bekend dat te hoge consumptie van verzadigde vetzuren het risico op hart- en vaatziekten verhoogt. Anderzijds vervullen vlees en zuivel een essentiële rol in de voeding van grote groepen mensen. Deze producten maken dan ook deel uit van de zogenoemde Schijf van Vijf. Daar waar sprake is van (over)consumptie van landbouwproducten betwijfel ik echter dat dit een gevolg is van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). De schrijvers van het WHO-onderzoek concluderen dat hervormingen van het GLB dringend nodig zijn. Zij doen dit aan de hand van de aanname dat het GLB directe invloed heeft op de consumptie van verzadigde vetzuren en berekenen dan de mogelijke bijdrage van het GLB aan het optreden van hart- en vaatziekten. In het betreffende artikel mis ik echter de onderbouwing van de directe verbanden die worden gelegd waarop de aannames worden gebaseerd. Andere onderzoeken, zoals van het Landbouw Economisch Instituut (LEI) of de FAO, onderbouwen de conclusies van het WHO-onderzoek niet. In januari 2007 heeft het Landbouw-Economisch Instituut (LEI) in mijn opdracht onderzoek gedaan naar het verband tussen het GLB en obesitas («Landbouwbeleid geen dikmaker. Een verkenning naar de relatie tussen het GLB en de volksgezondheid»). Het LEI komt tot de conclusie dat een oorzakelijk verband tussen het GLB en obesitas moeilijk is aan te tonen. Het oude landbouwbeleid heeft weliswaar gezorgd voor een grotere productie van voedsel maar, gezien de lage prijselasticiteit van landbouwproducten, is moeilijk te staven dat dit heeft geleid tot meer consumptie. De FAO heeft onderzoek gedaan naar de samenhang van de ontwikkeling van consumptiepatronen en het GLB («The EU Diet - Evolution, Evaluation and Impacts of the CAP»). De conclusie van de FAO is eveneens dat een oorzakelijk verband tussen het GLB en hoge consumptie vlees en zuivelproducten niet is aan te tonen. Belangrijker oorzaken voor een veranderend eetpatroon zijn veeleer een hoger inkomen, de opkomst van supermarkten en wijziging in de distributiesystemen, en de groei van buiten de deur eten, inclusief in fast food restaurants. Zoals hiervoor aangegeven, heeft het LEI in mijn opdracht begin 2007 onderzoek gedaan naar een mogelijk verband tussen het GLB en gezondheid. Vervolgonderzoek acht ik dan ook niet noodzakelijk.

3 en 4
Het ministerie van LNV heeft geen activiteiten die erop gericht zijn de zuivelconsumptie in Azië te stimuleren. De activiteiten die LNV op het gebied van de melkveehouderij in bijvoorbeeld China ontplooit, zijn gericht op het duurzamer maken van de lokale productie. Voor de kalfsvleesproductie zet het ministerie in op duurzame productie in samenwerking met lokale bedrijven en op verbetering van markttoegang van de Nederlandse bedrijven. Voor uw vraag over Europese promotiecampagnes verwijs ik naar de antwoorden op eerdere Kamervragen over dat onderwerp (Aanhangsel der Handelingen II, vergaderjaar 2007-2008, nrs. 2326 en 3244).

5
De recente aanpassing van de schoolmelkregeling is juist een gevolg van de wens van de EU-Raad van landbouwministers om meer voedingskundig verantwoorde schoolmelkproducten te ondersteunen. Het verschil in steun tussen melk met diverse vetgehalten is verdwenen, waardoor de steun voor halfvolle en magere melk kon worden verhoogd. Daarnaast is het mogelijk geworden om in het kader van deze regeling yoghurt met vruchten, drinkyoghurt en karnemelk te verstrekken. Van een EU-bijdrage aan de introductie van schoolmelk in China is mij niets bekend. Wel is mij bekend dat de Chinese overheid ook het drinken van melk stimuleert.

7 en 8
Het GLB heeft inmiddels grote veranderingen ondergaan, waarbij steun bijna geheel is losgekoppeld van de productie. Momenteel vinden in het kader van de zogenoemde health checkdiscussies plaats over verdere ontkoppeling van de steun en afbouw van interventiemechanismen en uitvoerrestituties. Voor de Nederlandse inzet daarbij verwijs ik naar mijn brief aan de Kamer van 9 juni 2008 (Kamerstuk 28 625/21 501-32, 59).

Interessant voor jou

Kamervragen van het lid Ouwehand aan de ministers van VWS en LNV over overgewicht en experimenten met \'snackbarvarkens\'

Lees verder

Kamervragen aan de ministers van LNV en BZK over gespecialiseerde dierenopvangcentra, zoals die voor chinchilla’s, konijnen, schildpadden en papegaaien

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer