Amen­dement Van Raan over dat biobrand­stoffen uit voedsel- en voeder­ge­wassen niet langer kunnen worden ingeboekt en het vervallen van de categorie HBE-conven­ti­oneel


20 mei 2021

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL

2

Vergaderjaar 2020-2021

35 626

Wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en ter uitvoering van het Klimaatakkoord

Nr. 12

AMENDEMENT VAN het lid VAN RAAN

Ontvangen 19 mei 2021

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In artikel I, onderdeel H, komen de onderdelen 1 en 2 te luiden:

  1. 1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt “conventioneel” vervangen door “geavanceerd”.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt “geavanceerd” vervangen door “bijlage IX-B”.

II

In artikel I, onderdeel K, komen de onderdelen 1 en 2 te luiden:

  1. 1. In het eerste lid vervalt “conventioneel,” en wordt na “geavanceerd” toegevoegd “, bijlage IX-B”.
  2. 2. In het tweede lid wordt na “aantal” ingevoegd “of soort”, vervalt “conventioneel,” en wordt na “geavanceerd” toegevoegd “, bijlage IX-B”.

III

In artikel I, onderdeel R, onder 1, komt het voorgestelde eerste lid te luiden:

1. Het bestuur van de emissieautoriteit schrijft voor één gigajoule hernieuwbare energie die is ingeboekt in het register:

a. één hernieuwbare brandstofeenheid geavanceerd bij op de rekening van de inboeker, indien de geleverde biobrandstof is geproduceerd uit:

1°. grondstoffen als bedoeld in bijlage IX, deel A, van de richtlijn hernieuwbare energie; en

2°. indien de geleverde biobrandstof is geproduceerd uit de grondstof als bedoeld in bijlage IX, deel A, onderdeel d, van de richtlijn hernieuwbare energie, de grondstof voorkomt op een bij ministeriële regeling vast te stellen lijst van materialen;

b. één hernieuwbare brandstofeenheid bijlage IX-B bij op de rekening van de inboeker, indien de geleverde biobrandstof is geproduceerd uit grondstoffen als bedoeld in bijlage IX, deel B, van de richtlijn hernieuwbare energie;

c. één hernieuwbare brandstofeenheid overig bij op de rekening van de inboeker:

1°. indien de geleverde biobrandstof is geproduceerd uit zetmeelrijke gewassen of suiker- en oliegewassen die als tussenteelt op landbouwgrond worden geteeld en die niet leiden tot de vraag naar meer land;

2°. indien de geleverde biobrandstof is geproduceerd uit een residu van de productie of verwerking van voedsel- en voedergewassen, niet zijnde de grondstoffen, bedoeld in bijlage IX van de richtlijn hernieuwbare energie;

3°. bij een geleverde vloeibare of gasvormige hernieuwbare brandstof;

4°. voor het gedeelte van de geleverde elektriciteit afkomstig uit hernieuwbare bronnen, of

5°. indien de geleverde biobrandstof is geproduceerd uit grondstoffen, niet zijnde voedsel- en voedergewassen en niet zijnde de grondstoffen, bedoeld in de onderdelen a, b, en c, onder 1.

Toelichting

Doel van dit amendement is de stimulans voor de inzet van biobrandstoffen geproduceerd uit voedsel- en voedergewassen en bijproducten van de productie of verwerking van voedsel- en voedergewassen (verder conventionele biobrandstoffen genoemd) te beëindigen. Conventionele biobrandstoffen stimuleren om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen is ondoeltreffend klimaatbeleid, heeft nadelige gevolgen voor mensen en de natuur en remt noodzakelijke innovaties in de vervoersector af.

Conventionele biobrandstoffen vergroten de totale behoefte aan landbouwgrond. Dat leidt indirect tot ontbossing en aantasting van andere natuurlijke ecosystemen zoals tropische regenwouden, wat gepaard gaat met veel CO2-uitstoot. Daardoor veroorzaken biobrandstoffen uit voedsel- en voedergewassen over hun volledige levenscyclus vaak meer CO2-uitstoot dan conventionele biobrandstoffen. In andere gevallen wordt de beoogde uitstootreductie gedeeltelijk tenietgedaan. Geavanceerde biobrandstoffen gemaakt van afval en reststromen leiden in het algemeen namelijk tot veel minder CO2-uitstoot dan conventionele biobrandstoffen.

Om de klimaatopwarming te beperken tot 1.5°C is het nodig in rap tempo de verbranding van fossiele brandstoffen af te bouwen, ontbossing te stoppen en overtollige koolstofdioxide uit de atmosfeer te halen. Een hectare landbouwgrond herbebossen haalt meer CO2 uit de atmosfeer dan de uitstoot die kan worden bespaard door biobrandstoffen te gebruiken verkregen uit gewassen geteeld op diezelfde hectare.

De Europese Commissie schatte de omzetting van natuur in akkerland en plantages als gevolg van het EU-biobrandstoffenbeleid tot 2020 wereldwijd op 67.000 km2, meer dan de landoppervlakte van Nederland en België samen. In Zuidoost-Azië alleen leidde de Europese vraag naar biobrandstoffen tot de kap van naar schatting 10.000 km2 regenwoud voor palmolieplantages.

Conventionele biobrandstoffen hebben bijgedragen aan prijsvolatiliteit, landspeculatie en aantasting van de voedselzekerheid van kwetsbare mensen in ontwikkelingslanden. Opeenvolgende Speciale Rapporteurs van de Verenigde Naties voor het Recht op Voedsel riepen op om de bijmengverplichtingen voor conventionele biobrandstoffen af te schaffen.

Europees is vastgelegd dat de bijmenging van biobrandstoffen verkregen uit palmolie een hoog risico heeft op indirect landgebruik (indirect land use change of ILUC) en het gebruik ervan moet afgebouwd worden. Het wetsvoorstel van de regering sluit het gebruik van biobrandstof uit palmolie uit, maar laat na andere ondoeltreffende conventionele biobrandstoffen, inclusief biobrandstof uit sojaolie en uit bijproducten van palmolie zoals palmvetzuurdestillaat (PFAD), wettelijk uit te sluiten.

In het Klimaatakkoord is afgesproken om biobrandstof uit palm- en sojaolie vanwege het ILUC-risico uit te sluiten van inzet als hernieuwbare energie. De Raad van State merkte terecht op dat de regering, door enkel biobrandstof uit palmolie uit te sluiten, slechts deels uitvoering geeft aan deze afspraak.[1] De SER stelt in het recente advies Biomassa in Balans dat biobrandstoffen uit voedsel ongewenst zijn.

Onder de herziene Richtlijn hernieuwbare energie is de inzet van conventionele biobrandstoffen volledig optioneel. De richtlijn laat lidstaten uitdrukkelijk toe om alle steun voor conventionele biobrandstoffen te schrappen of geleidelijk af te bouwen. Lidstaten kunnen ook verder differentiëren binnen de categorie van conventionele biobrandstoffen.

Door de inzet van conventionele biobrandstoffen uit te sluiten, worden brandstofleveranciers gestimuleerd te innoveren en werk te maken van geavanceerde brandstoffen om klimaatdoelen te halen.

Derhalve wordt met dit amendement wettelijk vastgelegd dat biobrandstoffen uit voedsel- en voedergewassen (conventionele biobrandstoffen) niet langer kunnen worden ingeboekt in het register energie voor vervoer en dat de categorie HBE-conventioneel komt te vervallen.

Van Raan


[1] Kamerstukken II 2020/21, 35 626, nr. 4.


Status

Verworpen

Voor

PVV, FVD, PvdA, PvdD, DENK, GL, SP, Den Haan, BIJ1, JA21, Volt, Van Haga

Tegen

CDA, D66, CU, VVD, SGP, BBB

Lees onze andere moties

Amendement Van Raan over dat alle vormen van houtige biomassa zijn uitgesloten

Lees verder

Motie Wassenberg over een vooraf uitgevoerde systematic review als voorwaarde voor het mogen uitvoeren van een dierproef

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer