Kamer­vragen aan ministers van LNV en VROM over veehou­derij en klimaat


Indiendatum: mrt. 2007

Vragen van lid Ouwehand van de Partij voor de Dieren aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu over de bijdrage van de veehouderij aan het klimaat

1. Kent u het artikel ‘Een urineplas in de wei is een milieubom' (1)?

2. Is de minister van mening dat de bijdrage van de Nederlandse veehouderij aan de uitstoot van broeikasgassen aanzienlijk is en dat het een taak van de overheid is om reducerende maatregelen te nemen?

3. Kunt u aangeven welk aandeel de Nederlandse veehouderij inneemt in de uitstoot van broeikasgassen? Zo ja, wat is hierover uw mening? Zo neen, bent u bereid de exacte gegevens te achterhalen via extern onderzoek?

4. Is de minister voornemens beperkende dan wel stimulerende maatregelen te nemen om de bijdrage van de veehouderij aan de uitstoot van broeikasgassen te verminderen? Zo ja, kan de minister toelichten welke maatregelen zij denkt te nemen en in hoeverre deze potentieel ingrijpen op het welzijn van dieren? Zo neen, kan de minister toelichten waarom zij het nemen van maatregelen voor de veehouderij niet nodig acht?

5. Hoe verhouden mogelijke maatregelen in de veehouderij om de emissie van broeikasgas te verminderen zich tot andere maatregelen om de emissie van broeikasgassen in andere sectoren te verminderen? Waarop is uw keuze in de sectorale reductie van emissies gebaseerd?

(1) NRC 24 maart 2007, pagina 2.

Indiendatum: mrt. 2007
Antwoorddatum: 7 jun. 2007

Geachte Voorzitter,

Hierbij doe ik u de antwoorden toekomen, mede namens de minister van VROM, op de vragen van het lid Ouwehand (PvdD) over de bijdrage van de veehouderij aan het klimaat.

1
Kent u het artikel ‘Een urineplas in de wei is een milieubom?’

Ja.

2
Deelt u de mening dat de bijdrage van de Nederlandse veehouderij aan de uitstoot van broeikasgassen aanzienlijk is en dat het een taak van de overheid is om reducerende maatregelen te nemen?

3
Kunt u aangeven welk aandeel de Nederlandse veehouderij inneemt in de uitstoot van broeikasgassen? Zo ja, wat is hierover uw mening? Zo neen, bent u bereid de exacte gegevens te achterhalen via extern onderzoek?

4
Bent u voornemens beperkende dan wel stimulerende maatregelen te nemen om de bijdrage van de veehouderij aan de uitstoot van broeikasgassen te verminderen? Zo ja, kunt u toelichten welke maatregelen u denkt te nemen en in hoeverre deze potentieel ingrijpen op het welzijn van dieren? Zo neen, kunt u toelichten waarom u het nemen van maatregelen voor de veehouderij niet nodig acht?

Elk jaar wordt door het Milieu- en Natuur Planbureau (MNP) en SenterNovem een rapport uitgebracht met daarin de berekening van de uitstoot van broeikasgassen in Nederland .

De totale uitstoot van broeikasgassen in Nederland bedroeg in 2005 ongeveer 212 Mton CO2-equivalenten. Deze uitstoot wordt vooral veroorzaakt door energie inclusief verkeer (161 Mton ï‚» 76%), landbouw (28 Mton ï‚» 13%), industriële processen (16 Mton ï‚» 8%) en afval (7 Mton ï‚» 3%). De bijdrage van de landbouw is opgebouwd uit ongeveer 7 Mton CO2-equivalenten voor de glastuinbouw (ï‚» 3%), 10 Mton CO2-equivalenten voor de veehouderij (ï‚» 5%), 8 Mton voor landgebruik (ï‚» 4%) en 3 Mton CO2-equivalenten overig (ï‚» 1%). De uitstoot van broeikasgassen in de veehouderij bestaat vooral uit lachgas en methaan.

Het is een taak van de overheid om de publieke belangen te behartigen en hiervoor waar nodig beleid te formuleren. Het klimaat en dus ook broeikasgassen is een van de beleids¬terreinen waarvoor de overheid inmiddels beleid geformuleerd heeft in de vorm van het “Reductieprogramma overige broeikasgassen”. Dit programma loopt sinds 1999 onder verantwoordelijkheid van het ministerie van VROM. Eén van de (deel)sectoren binnen dit programma is de landbouw (hierna: ROB-landbouw). Dit programma is inmiddels tussen¬tijds geëvalueerd .

ROB-landbouw heeft de afgelopen jaren in het teken gestaan van 1) het verminderen van de onzekerheid in de hoogte van de uitstoot van overige of niet-CO2-broeikasgassen en 2) het identificeren van mogelijke maatregelen om de uitstoot van deze broeikasgassen te verminderen. Voor de landbouw zijn dit lachgas en methaan.
Dit heeft geleid tot 1) het opstellen van monitoringsprotocollen, waarmee de uitstoot van de niet-CO2-broeikasgassen kan worden berekend op nationaal niveau en tot 2) een lijst met ongeveer 50 mogelijke maatregelen. Deze maatregelen liggen op het vlak van bemesting, veevoeding, beweiding, landgebruik, watergebruik én -stand, mestopslag, mestbewerking en -verwerking en huisvesting.

Dit jaar zal worden gestart met het voorlichtingstraject. Dit traject zal samen met de sector vormgegeven worden. Het doel van dit traject is om agrarische ondernemers - met name melkveehouders - via kennisoverdracht te stimuleren om een deel van de geïnventari¬seerde maatregelen te gaan toepassen op hun bedrijf en zo de uitstoot van niet-CO2-broeikasgassen terug te dringen. Door het mestbeleid en het gemeenschappelijk land¬bouw¬beleid is de uitstoot van niet-CO2-broeikasgassen uit de landbouw sinds 1990 afgenomen met 17%, terwijl de totale emissie van broeikasgassen in deze periode nagenoeg gelijk is gebleven.

Het voorlichtingstraject wordt op dit moment vormgegeven. Hierbij zal nadrukkelijk worden gekeken naar mogelijkheden om aan te sluiten bij lopende voorlichtingstrajecten en bij andere beleidsterreinen. Uiteraard zal er bij de vormgeving van het voorlichtings¬traject ook rekening worden gehouden met mogelijke effecten op het welzijn van de dieren. Het voorlichtingstraject zal over 2 jaar geëvalueerd worden.

5
Hoe verhouden mogelijke maatregelen in de veehouderij om de emissie van broeikasgas te verminderen zich tot andere maatregelen om de emissie van broeikasgassen in andere sectoren te verminderen? Waarop is uw keuze in de sectorale reductie van emissies gebaseerd?

Het Nederlandse klimaatbeleid kent voor de periode tot 2012 een zogenaamde streef¬waardensystematiek. Deze systematiek kent alleen sectorale streefwaarden voor CO2.
De niet-CO2-broeikasgassen kennen geen sectorale streefwaarden, maar hebben één gezamenlijke streefwaarde van 35,4 Mton CO2-equivalenten. Dit betekent dat er geen aparte streefwaarde is voor de veehouderij.

In het coalitieakkoord staat in pijler 3 “Duurzame leefomgeving” het streven om de uitstoot van broeikasgassen - bij voorkeur in Europees verband - in 2020 met 30% te verminderen ten opzichte van 1990. De uitwerking hiervan vindt plaats in het project “Klimaat en Energie: Schoon en Zuinig”. Daarbij zal duidelijk worden welke aanvullende inspanningen er door de verschillende sectoren, dus ook voor de landbouw, geleverd zullen moeten gaan worden.

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,


G. Verburg

Interessant voor jou

Kamervragen aan minister van LNV over afschieten zwijnen op de Veluwe

Lees verder

Kamervragen aan minister van Economische Zaken over verzekeringsmaatschappij DierenPolis

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer