Kamer­vragen aan de ministers van VWS en VROM over het toela­tingstraject biociden


Indiendatum: mei 2009

Vragen van het lid Ouwehand (Partij voor de Dieren) aan de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu over het toelatingstraject biociden

  1. Kunt u uiteenzetten op welke wijze de toetsing van de effecten van gewasbeschermingsmiddelen en biociden op mens, dier en natuur in het kader van het toelatingstraject biociden zal worden vormgegeven1? Zullen hiervoor dierproeven worden verricht? Zo ja, hoeveel dieren en welke diersoorten zullen hiervoor worden gebruikt en welke testmethoden zullen worden gehanteerd? Kunt u toelichten op welke wijze het risicoprofiel tot stand is gekomen en de eerste risico-inschatting is uitgevoerd?
  2. Bent u bekend met de vele dierproefvrije toxicologische testmethoden die de afgelopen jaren zijn ontwikkeld? Kunt u aangeven op welke wijze de mogelijkheden voor het gebruik van toxicologische tests zonder dieren zijn onderzocht en overwogen?
  3. Bent u bereid zich in te spannen om de toetsing van gewasbeschermingsmiddelen en biociden zoveel mogelijk te laten plaatsvinden zonder de inzet van proefdieren? Zo neen, kunt u dit toelichten?

1 http://www.vrom.nl/pagina.html?id=38963

Indiendatum: mei 2009
Antwoorddatum: 8 jun. 2009

Vragen van het lid Ouwehand (PvdD) aan de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over het toelatingstraject biociden (Ingezonden 13 mei 2009)

Vraag 1
Kunt u uiteenzetten op welke wijze de toetsing van de effecten van gewasbeschermingsmiddelen en biociden op mens, dier en natuur in het kader van het toelatingstraject biociden zal worden vormgegeven? Zullen hiervoor dierproeven worden verricht? Zo ja, hoeveel dieren en welke diersoorten zullen hiervoor worden gebruikt en welke testmethoden zullen worden gehanteerd? Kunt u toelichten op welke wijze het risicoprofiel tot stand is gekomen en de eerste risico-inschatting is uitgevoerd?

Antwoord
Ik interpreteer uw vragen zo, dat de vragen betrekking hebben op het gedifferentieerd handhavingsbeleid biociden waarover ik u per brief (23 februari 2009, TK 2008-2009, 27 858, nr. 75) heb geïnformeerd.

Voor de toetsing van de toelaatbaarheid van biociden door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) in het kader van het gedifferentieerd handhaafbeleid voor biociden zal naar over het algemeen, gebruik gemaakt gaan worden van bestaande gegevens over de toxische eigenschappen van deze biociden en van de werkzame stoffen daarin. De verwachting is dan ook dat voor het samenstellen door de industrie van dossiers voor deze biociden geen nieuwe dierproeven hoeven te worden uitgevoerd.

Verder voorkomt de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) dat er onnodige dierproeven worden uitgevoerd. De wet stelt uitwisseling van gegevens over dierproeven verplicht om zo onnodig herhalingen van dierproeven te voorkomen. Het Ctgb zorgt ervoor dat de betrokken partijen over en weer bekend zijn en zij worden gedwongen om overeenstemming te bereiken over de uitwisseling van informatie. Aanvragen waarbij onnodig dierproeven zijn uitgevoerd worden niet in behandeling genomen.

Vraag 2
Bent u bekend met de vele dierproefvrije toxicologische testmethoden die de afgelopen jaren zijn ontwikkeld? Kunt u aangeven op welke wijze de mogelijkheden voor het gebruik van toxicologische tests zonder dieren zijn onderzocht en overwogen?

Antwoord
Ja. Op Europees niveau worden de methodieken voor het testen van eigenschappen van stoffen afgestemd (onder andere via de OECD). Vastgesteld is dat informatie mag worden afgeleid van reeds bestaande gegevens over dierproeven, Nederland heeft dit verplicht gesteld in de Wgb, zie mijn antwoord op uw eerste vraag. Verder is op Europees niveau besloten dat dierproeven tot een minimum moeten worden beperkt.

Elk land binnen de EU kan om aanvullende toxiteitstesten vragen, Nederland vraagt niet of nauwelijks om aanvullende toxiteitstesten, soms wel om aanvullende veldstudies, waarbij vaak niet of alleen in zeldzame gevallen dieren sterven. Aanvullende testen worden gevraagd als het potentiële risico in het veld van het gebruik van de stof niet kan worden uitgesloten op basis van onze toelatingscriteria. Dit gebeurt alleen maar om daadwerkelijke ongelukken waarbij veel dieren in het veld zouden kunnen sterven uit te sluiten of om acute gevaren voor mens en werknemers moeten worden voorkomen.

Daarnaast is een stroming waar te nemen dat het ‘read accross’ principe wordt toegepast, dat wil zeggen dat informatie van andere (vergelijkbare) chemische stoffen gebruikt kunnen worden, voor zover gewasbescherming dat mogelijk maakt, als deze vergelijkbare eigenschappen hebben als de te beoordelen stof teneinde om dierproeven te voorkomen.

Ook vindt het gebruik van QSAR’s (Kwalitatieve Structuur Activiteit Relaties) steeds vaker plaats, dit wil zeggen dat met relaties van de te beoordelen stof met andere reeds bekende stoffen voorspellingen gedaan worden over de toxiciteit om zo onnodige dierproeven te voorkomen.

Concluderend; op Europees niveau vindt de besluitvorming plaats over methodieken voor het testen van eigenschappen van stoffen. Nederland heeft in de Wgb verplicht gesteld dat dubbele dierproeven voorkomen moeten worden. Daarnaast biedt de Nederlandse wetgeving bij de beoordelingen veel ruimte om eigenschappen van stoffen te onderzoeken zonder dierproeven. Dit wordt ook waargenomen.

Vraag 3
Bent u bereid u in te spannen om de toetsing van gewasbeschermingsmiddelen en biociden zoveel mogelijk te laten plaatsvinden zonder de inzet van proefdieren? Zo nee, kunt u dit toelichten?

Antwoord
Ja, ik ben voordurend gericht aan het kijken naar mogelijkheden voor het verminderen van dierproeven bij het testen van eigenschappen van stoffen. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en TNO nemen deel aan Europese projecten voor het terug dringen van dierproeven en nemen deel aan de ontwikkeling van alternatieve methoden voor het testen van eigenschappen van stoffen waarbij dierproeven voorkomen worden.


Hoogachtend,

de minister van Volkshuisvesting,

Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

dr. Jacqueline Cramer

Interessant voor jou

Kamervragen aan de minister van LNV over het fokbeleid van kinderboerderijen

Lees verder

Kamervragen aan de minister van LNV over de opvang van chinchilla’s

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer