Begin­sel­ver­klaring


Het leven op aarde manifesteert zich in velerlei vormen. Alleen al het aantal diersoorten bedraagt meer dan een miljoen. Iedere levensvorm tracht zichzelf optimaal in stand te houden, ook indien dit ten koste gaat van andere levensvormen. Diersoorten kunnen elkaars concurrent zijn of in een jager-prooi relatie tot elkaar staan. Alle levensvormen tezamen maken deel uit van het wereldwijde ecosysteem, dat zich in een natuurlijk, dynamisch evenwicht bevindt. Het leven op aarde is hierdoor niet een vredig paradijs, maar een permanente strijd die bij alle betrokkenen leed veroorzaakt, tot aan de dood toe.

De mens is onderdeel van het aardse ecosysteem, maar door zijn mentale ontwikkeling en de daaruit voortgekomen cultuur is hij in staat zijn eigen belangen ten koste van andere levensvormen intensiever en grootschaliger te behartigen dan welk ander levend wezen ook. Door die zelfde mentale ontwikkeling heeft hij echter ook de vrijheid om andere levensvormen alsook zijn eigen soortgenoten in heden en toekomst geen onnodig leed en schade te berokkenen. Dit respect voor de lichamelijke en mentale integriteit van alle levensvormen op aarde vormt de basis voor een meer vreedzame wijze waarop mensen met elkaar, met de dieren en met de natuur in het algemeen kunnen omgaan.
Dit respect voor het leven is onder mensen nog in onvoldoende mate ontwikkeld. Dit heeft geleid en leidt steeds opnieuw tot grote ruwheid en onzorgvuldigheid in het gedrag van mensen. Daardoor verdwijnen in hoog tempo natuurgebieden, sterven diersoorten uit, wordt het mondiale ecosysteem zwaar belast en ontwricht, en worden grote bevolkingsgroepen in hun voortbestaan bedreigd.

Het is moreel onacceptabel dat de mens de natuur zo intensief exploiteert dat hierdoor de leefomstandigheden op aarde dramatisch veranderen en de biotoop van de mens zelf en van andere levensvormen verslechtert, kleiner wordt of zelfs verdwijnt. Toekomstige generaties zullen met de gevolgen hiervan nog meer geconfronteerd worden dan de huidige generatie. Het is daarom van groot belang dat de mens zichzelf aanzienlijke ecologische beperkingen oplegt. Die dienen gericht te zijn op het reduceren van het gebruik van ruimte, grondstoffen, energie, planten en dieren.
In het Handvest van de Aarde, voortgekomen uit een initiatief van de Verenigde Naties in 1987 (United Nations World Commission on Environment and Development: www.earthcharter.org), dat door tal van natuur- en milieu-organisaties als uitgangspunt wordt gehanteerd, wordt deze doelstelling nader uitgewerkt. De bescherming van de 'levensvatbaarheid, diversiteit en schoonheid van de aarde' wordt in dit handvest als een 'heilige taak' van de mensheid opgevat. In artikel 15 worden respect en mededogen in de omgang met dieren als een aparte doelstelling geformuleerd. Wreedheden tegen door de mens gehouden dieren moeten worden voorkomen en jacht- en vismethoden die 'extreem, langdurig of onnodig lijden veroorzaken', dienen te worden verboden.
Het Handvest is sterk gericht op het duurzame gebruik van de natuur door de mens. Weliswaar wordt ook aan andere levensvormen dan de mens een eigen waarde toegekend en worden respect en mededogen in de omgang met dieren voorgeschreven, maar aan het doel van het gebruik van dieren worden geen expliciete beperkingen gesteld.

Dat gebeurt wel in de Universele Verklaring van de Rechten van het Dier van de International League of Animal Rights in 1977. Hierin wordt niet alleen gesteld dat alle dieren met respect behandeld moeten worden, maar worden in artikel 7 het zonder noodzaak doden van een dier en elke beslissing die hiertoe leidt, als een 'misdaad tegen het leven' gekwalificeerd. Expliciet worden de plezierjacht en de sportvisserij afgewezen, terwijl aan het gebruik van dierproeven de eis wordt gesteld dat die een noodzakelijk doel moeten dienen en gepaard moeten gaan met onderzoek en toepassing van alternatieven.

Na twee eeuwen dierenbescherming wordt het hoog tijd om aan het gebruik van dieren verdergaande beperkingen te stellen. Dieren worden nog te vaak slechts als object beschouwd dat altijd ondergeschikt is aan de belangen van de mens en voor al die belangen gebruikt mag worden. De exploitatie van dieren en van hun biotoop heeft, ook al vindt die op een duurzame wijze plaats, altijd onvermijdelijk negatieve gevolgen voor de dieren en eindigt meestal zelfs met hun dood.
Bij iedere vorm van omgang met en gebruik van dieren moet daarom steeds een zorgvuldige afweging plaatsvinden tussen de zwaarte van de menselijke belangen en de gevolgen voor het dier. Naarmate het menselijk belang minder noodzakelijk is en de gevolgen voor de dieren schadelijker zijn, vermindert de morele rechtvaardiging om hun welzijn te schaden.
Het gebruik van dieren voor niet-vitale belangen van mensen kan met deze benadering worden teruggedrongen en uitgebannen. Het is evident dat dit geldt voor onder andere de bontproductie, het circus, stierenvechten, hengelsport en andere dieronvriendelijke vormen van vermaak met dieren. Godsdienstige en culturele tradities, die dieren in hun welzijn aantasten, moeten zich op dit punt vernieuwen. Tradities zijn immers geen onveranderlijke verschijnselen, maar kunnen zich in de loop der tijd aan de nieuwe opvattingen en morele normen van mensen aanpassen en hebben dat in het verleden ook steeds zo gedaan.
Ook bij het gebruik van proefdieren en van dieren voor menselijke consumptie dient steeds de ethische afweging van de verschillende belangen van mens en dier plaats te vinden. Hierbij moet ook de toepassing van alternatieven voor dierproeven en dierlijke producten de volle aandacht krijgen. De ontwikkeling en toepassing van deze alternatieven kan daarom ook als een ethische noodzaak van de mensheid beschouwd worden.

Een zorgvuldige, liefdevolle omgang met de natuur en de dieren houdt tenslotte ook in dat aan mensen respect voor hun lichamelijke en mentale integriteit in de ruimste zin des woords wordt betoond. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948) biedt hiervoor het geschikte uitgangspunt. Deze creƫert de voorwaarden waaronder de mens in vrijheid en zonder onderdrukking en geweld kan leven en zich kan ontwikkelen. Hierbij dient de mens wel rekening te houden met zijn medeschepselen. Zijn vrijheid houdt op waar die van de ander in het gedrang komt. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens vormt samen met de Verklaring van de Rechten van het Dier en het Handvest van de Aarde het praktische uitgangspunt voor de wijze waarop mensen met elkaar, met de dieren en met de natuur behoren om te gaan. Dit uitgangspunt wordt nader uitgewerkt in het Verkiezingsprogramma van de Partij voor de Dieren en bepaalt de politieke opstelling van de partij in actuele kwesties.

Partij voor de Dieren 11 juli 2005